BasisBijbel

Genesis 24:19-30 BasisBijbel (BB)

19. Toen hij genoeg had gedronken, zei ze: "Ik zal ook voor uw kamelen water halen, totdat ze genoeg hebben gedronken."

20. Ze goot snel haar kruik leeg in de drinkbak. Daarna liep ze weer naar de put om water te scheppen voor al zijn kamelen.

21. Verwonderd bleef de man zwijgend naar haar staan kijken. Hij vroeg zich af of de Heer inderdaad haar bedoelde of niet.

22. Toen de kamelen klaar waren met drinken, gaf de man haar een gouden oorring die wel een halve sikkel [ (5½ gram) ] woog en twee gouden armbanden die ieder 10 sikkels [ (110 gram) ] wogen.

23. Want hij had gevraagd: "Vertel me eens, wie is je vader? En kunnen we bij hem blijven slapen? Heeft hij daarvoor voldoende plaats?"

24. Ze had hem geantwoord: "Mijn vader heet Betuël. Hij is de zoon van Milka, de vrouw van Nahor.

25. We hebben meer dan genoeg stro en voer, en ook plaats om te blijven slapen."

26. Toen knielde de man voor de Heer op de grond, boog zich diep en zei:

27. "Prijs de Heer, de God van mijn heer Abraham. Want Hij is goed geweest voor mijn heer. Hij heeft mij naar het huis van de broer van mijn heer gebracht."

28. Het meisje liep snel naar huis en vertelde wat er was gebeurd.

29. Rebekka had een broer die Laban heette. Laban kwam onmiddellijk naar buiten en ging snel naar de man bij de bron.

30. Want hij had de sieraden gezien die zijn zus droeg en van haar gehoord wat de man tegen haar gezegd had. De man stond nog steeds bij zijn kamelen bij de bron.