BasisBijbel

Genesis 21:3-12 BasisBijbel (BB)

3. Abraham noemde zijn zoon Izaäk [ (= 'gelach') ].

4. Hij besneed zijn zoon Izaäk toen hij acht dagen oud was, zoals God hem had bevolen.

5. Abraham was 100 jaar toen Izaäk werd geboren.

6. En Sara zei: "God heeft ervoor gezorgd dat ik weer kan lachen. En iedereen die het hoort, zal met mij mee lachen.

7. Wie had ooit tegen Abraham durven zeggen: 'Sara zal een kind krijgen'? Toch heb ik een zoon gekregen, ook al zijn we allebei al oud."

8. Het kind groeide op. Op een dag was het oud genoeg om vast voedsel te leren eten en hoefde het geen melk meer te krijgen. Om dat te vieren, hield Abraham een feestmaaltijd.

9. Toen zag Sara dat Ismaël, de zoon van de Egyptische vrouw Hagar, Izaäk belachelijk maakte.

10. Daarom zei ze tegen Abraham: "Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Izaäk de erfenis moet delen met de zoon van die slavin."

11. Dat vond Abraham heel erg, want hij hield van Ismaël.

12. Maar God zei tegen Abraham: "Je hoeft dit niet erg te vinden voor de jongen en de slavin. Doe wat Sara tegen je zegt, want alleen de kinderen van Izaäk zullen jouw familie heten.