BasisBijbel

Genesis 17:19-27 BasisBijbel (BB)

19. Maar God zei tegen hem: "Nee, je vrouw Sara zal een zoon krijgen. Je moet hem Izaäk [ (= 'gelach') ] noemen. Met hem zal Ik mijn verbond sluiten. Het zal een eeuwig verbond zijn met hem en zijn familie ná hem.

20. Wat Ismaël betreft zal Ik doen wat je vraagt. Ik heb hem gezegend en hij zal een heel grote familie worden. Er zullen twaalf koningen uit hem geboren worden. Ik zal hem tot een groot volk maken.

21. Maar met Izaäk zal Ik mijn verbond sluiten. Volgend jaar om deze tijd zal Sara moeder van Izaäk zijn."

22. Toen was God uitgesproken en ging bij Abraham weg, terug naar de hemel.

23. Diezelfde dag nog besneed Abraham zijn zoon Ismaël. Ook besneed hij al zijn slaven: de slaven die in zijn huis geboren waren en de slaven die hij had gekocht, alle mannen in zijn huis, zoals God tegen hem had gezegd.

24. Abraham was 99 jaar toen hij zich liet besnijden.

25. Zijn zoon Ismaël was 13 jaar toen hij besneden werd.

26. en

27. Op de dag dat God het had bevolen, werden ze allebei besneden, samen met alle andere mannen die bij Abraham hoorden.