Genesis

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50

BasisBijbel

Genesis 39 BasisBijbel (BB)

Jozef in het huis van Potifar

1. Jozef was intussen door de Ismaëlieten naar Egypte gebracht. Hij was daar aan de Egyptenaar Potifar verkocht. Potifar werkte aan het hof van de Farao. Hij was het hoofd van de lijfwacht.

2. De Heer was met Jozef. Daardoor ging het in alles goed met hem. Hij woonde in het huis van zijn heer, de Egyptenaar.

3. Potifar zag dat de Heer met Jozef was. Hij zag dat de Heer ervoor zorgde dat Jozef goed was in alles wat hij deed.

4. Daarom mocht Potifar hem graag en was hij goed voor hem. Hij gaf hem de leiding over het hele huis, over alles wat hij bezat.

5. Vanaf dat moment was de Heer goed voor iedereen in het huis van de Egyptenaar vanwege Jozef. De Heer was goed voor alles wat Potifar had, in zijn huis en op zijn velden.

6. Potifar liet alles wat hij had helemaal aan Jozef over. Hij hoefde zich zelf nergens meer mee te bemoeien, alleen nog maar met wat hij at. Jozef zag er goed uit en was knap om te zien.

7. Dat vond de vrouw van Potifar ook. Op een keer zei ze: "Kom, ga met me mee naar bed!"

8. Maar hij wilde niet en zei tegen haar: "Mijn heer laat alles wat hij heeft aan mij over. Hij hoeft zich nergens meer mee bezig te houden. Ik heb de leiding over alles wat hij heeft.

9. Niemand in dit huis heeft meer macht dan ik. Hij heeft mij alles gegeven. Alleen u heeft hij mij niet gegeven, omdat u zijn vrouw bent. Hoe zou ik dan zoiets slechts kunnen doen en ongehoorzaam zijn aan mijn God?"

10. Maar elke dag zeurde ze er bij Jozef om. Toch deed hij niet wat ze wilde en ging hij niet met haar naar bed.

11. Op een dag kwam hij het huis binnen om zijn werk te doen. Niemand van de andere bewoners was op dat moment in de kamer.

12. Ze greep hem bij zijn kleren en zei: "Kom nou met me mee naar bed!" Maar hij rukte zich los, liet zijn kleren in haar handen achter en vluchtte naar buiten.

13. Zo stond ze daar met zijn kleren in haar handen, terwijl hij naar buiten was gerend.

14. Gauw riep ze de andere mensen in huis en zei tegen hen: "Mijn man heeft die Hebreeuwse slaaf hier gebracht, omdat hij iets tegen mij van plan is. Want die slaaf heeft geprobeerd om me te verkrachten. Maar ik ben gaan schreeuwen.

15. Toen ik begon te schreeuwen rende hij weg. Hij liet zijn kleren bij mij achter en vluchtte naar buiten."

16. Ze hield zijn kleren bij zich totdat Potifar terugkwam.

17. En ze zei tegen hem: "Die Hebreeuwse slaaf die jij hebt meegebracht, heeft geprobeerd me te verkrachten.

18. Maar toen ik begon te schreeuwen, is hij naar buiten gevlucht zonder zijn kleren mee te nemen."

19. Potifar werd woedend toen hij hoorde wat zijn vrouw vertelde.

20. Hij liet Jozef grijpen en in de gevangenis gooien. Dat was de gevangenis waar de gevangenen van de koning zaten. Zo kwam Jozef in de gevangenis terecht.

21. Maar de Heer was met Jozef. Hij was goed voor hem en zorgde ervoor dat het hoofd van de gevangenis vriendelijk voor hem was.

22. Hij liet Jozef voor alle gevangenen zorgen en liet hem al het werk doen.

23. Zelf keek hij helemaal niet meer naar zijn werk om. Hij vertrouwde helemaal op Jozef. Dat kwam doordat de Heer met Jozef was. Hij zorgde ervoor dat Jozef goed was in alles wat hij deed.