BasisBijbel

Genesis 12:1-10 BasisBijbel (BB)

1. Toen zei de Heer tegen Abram: "Vertrek uit je land. Verlaat je familie en het huis van je vader. Ga naar het land dat Ik je zal wijzen.

2. Ik zal een groot volk van je maken. Ik zal je zegenen en je naam zal overal bekend worden. En je zal tot een zegen zijn.

3. Als mensen jou goed behandelen, zal Ik goed voor hén zijn. En als mensen jou slecht behandelen, zal Ik slecht voor hén zijn. En door de zegen die op jou is, zullen alle volken van de aarde gezegend worden."

4. Toen vertrok Abram, zoals de Heer tegen hem had gezegd. [ Zijn neef ] Lot ging met hem mee. Abram was 75 jaar toen hij uit Haran wegging.

5. Hij vertrok met zijn vrouw Saraï en Lot, de zoon van zijn broer, en met alles wat zij bezaten, al hun vee, en alle slaven die ze in Haran gekocht hadden. Ze trokken naar het land Kanaän.

6. Toen ze daar aankwamen, trok Abram verder door het land tot aan de plaats Sichem, bij de eikenbomen van Moré. In die tijd woonden de Kanaänieten in dat land.

7. Toen kwam de Heer bij Abram en zei: "Ik ga dit land later aan jouw familie geven." Abram bouwde een altaar voor de Heer op de plaats waar Hij naar hem toe gekomen was.

8. Toen brak hij zijn tenten af en trok [ in zuidelijke richting ] naar de bergen aan de oostkant van Bet-El. Daar zette hij zijn tenten weer op, tussen Bet-El in het westen en Ai in het oosten. Hij bouwde er een altaar voor de Heer en aanbad daar de Heer.

9. Vandaar trok Abram steeds verder naar het zuiden.

10. Toen kwam er hongersnood in Kanaän. Daarom trok Abram naar Egypte. Daar wilde hij blijven wonen zolang er in Kanaän hongersnood was. Want het was een heel zware hongersnood.