BasisBijbel

Galaten 2:1-15 BasisBijbel (BB)

1. Pas 14 jaar later ging ik weer naar Jeruzalem, samen met Barnabas en Titus.

2. Dat deed ik omdat God mij dat had gezegd. En ik legde uit [ aan de gemeente in Jeruzalem ] op welke manier ik het goede nieuws aan de niet-Joodse mensen vertelde. Ik legde dat nog een keer apart uit aan de leiders [ van de gemeente in Jeruzalem ]. Want ik wilde zeker weten dat ik het goed deed.

3. [ En ze vonden het goed zo. ] Titus hoefde van de leiders zelfs niet besneden te worden, ook al is hij een Griek.

4. Dit kwam ter sprake, omdat er ook bedriegers in de gemeente waren gekomen. Zij wilden zien hoe het zat met de vrijheid die wij in Christus hebben. Ze probeerden de mensen te leren dat ze zich aan de wet van Mozes moesten houden. Ze wilden de gelovigen weer tot slaven van de wet maken.

5. Maar we hebben hun geen kans gegeven. Want de waarheid van het goede nieuws moet duidelijk blijven.

6. Maar de leiders van de gemeente (het maakt mij niets uit wat ze daarvóór waren, want voor God zijn alle mensen gelijk) hebben mij geen andere taak gegeven.

7. Nee, juist niet. Want ze begrepen dat ik die taak van God had gekregen. Voor hen was het duidelijk dat God wilde dat ik het goede nieuws aan de niet-Joodse volken zou brengen. Net zoals Petrus duidelijk de taak had om het goede nieuws aan de Joden te brengen.

8. God had aan Petrus de kracht gegeven om zijn boodschapper te zijn voor het Joodse volk. Diezelfde kracht had God aan mij gegeven om zijn boodschapper te zijn voor de andere volken.

9. Dat zagen ze ook. Daarom zeiden Jakobus, Petrus en Johannes (de belangrijkste leiders van de gemeente van Jeruzalem) tegen mij dat ze het helemaal met me eens waren. Ze drukten mij en Barnabas de hand. En we spraken af, dat wíj naar de niet-Joodse volken zouden gaan, en zíj naar de Joden.

10. Alleen wilden ze graag dat we ook ons best zouden blijven doen om de arme gelovigen in Jeruzalem te helpen. Dat heb ik dan ook altijd gedaan.

11. Maar toen Petrus [ later ] in Antiochië kwam, heb ik eerlijk tegen hem gezegd dat wat hij deed niet goed was.

12. Want eerst ging hij gewoon eten bij niet-Joodse mensen die in Jezus waren gaan geloven. Maar toen er Joodse gelovigen uit de gemeente van Jakobus naar Antiochië kwamen, was hij bang dat zij daar iets van zouden zeggen. En hij durfde dat niet meer te doen.

13. Ook de andere Joden in de stad die in Jezus waren gaan geloven durfden dat niet meer. Zelfs Barnabas ging met hen meedoen.

14. Maar ik zag dat dit volgens de waarheid van het goede nieuws niet juist is. Daarom zei ik tegen Petrus waar iedereen bij was: "Jij, als Jood, kon eerst op dezelfde manier als de niet-Joodse gelovigen leven [ in plaats van als een Jood ]. Hoe durf je dan nu van de niet-Joden te eisen dat ze zich aan de Joodse regels gaan houden?

15. Wíj zijn als Jood geboren en hebben de wet van Mozes gekregen.