Galaten

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6

BasisBijbel

Galaten 4 BasisBijbel (BB)

Paulus maakt zich zorgen over de gemeente in Galatië

1. Ik bedoel het volgende. Stel dat een zoon al wel de erfenis van zijn vader heeft geërfd, maar hij is nog niet volwassen. Dan heeft hij eigenlijk nog net zo weinig als een slaaf.

2. Want hij is wel de eigenaar van alles, maar hij mag er zelf nog helemaal niets mee doen. Iemand anders neemt voor hem de beslissingen. En dat duurt tot het moment dat zijn vader had bepaald.

3. Hetzelfde geldt eigenlijk voor ons. Zolang wij Joden nog niet 'volwassen' waren, moesten we gehoorzamen aan de wet van Mozes die God ons had gegeven. Net zoals een slaaf zijn heer moet gehoorzamen.

4. Maar toen het moment was gekomen dat God had bepaald, stuurde Hij zijn Zoon. Die Zoon werd geboren uit een [ Joodse ] vrouw. En omdat Hij dus een Jood was, moest Hij zich aan de wet van Mozes houden.

5. Alleen zó zou Hij de mensen die zich [ ook ] aan de wet van Mozes moesten houden, kunnen bevrijden. [ Zo zouden we niet langer slaven zijn. ] We werden kinderen van God, met de rechten van kinderen.

6. En omdat jullie kinderen van God zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in jullie hart uitgestort. Die Geest roept [ in je ]: "Lieve Vader!"

7. Jullie zijn dus geen slaven meer, maar kinderen van God. En omdat jullie Gods kinderen zijn, erven jullie ook, dankzij Christus.

8. Toen jullie God nog niet kenden, dienden jullie goden die eigenlijk helemaal geen goden zijn.

9. Maar nu hebben jullie God leren kennen (of beter gezegd: nu kent God júllie). Waarom willen jullie je dan weer aan allerlei nutteloze godsdienstige regels gaan houden? Jullie maken jezelf opnieuw tot slaven van wetten en regels.

10. Jullie houden je aan allerlei speciale dagen en maanden, feesten en jaren!

11. Ik ben ongerust over jullie. Ik ben bang dat mijn moeite voor jullie misschien voor niets is geweest.

12. Ik smeek jullie, broeders en zusters, om net zo [ vrij van de wet ] te zijn als ik, omdat ik ook net als jullie ben geworden. Jullie hebben mij nooit kwaad gedaan.

13. Toen ik voor het eerst het goede nieuws bij jullie kwam vertellen, was ik er slecht aan toe.

14. Toch was dat voor jullie geen reden om mijn goede nieuws niet te geloven of om mij uit te lachen. Nee, jullie ontvingen mij als een boodschapper van God. Ja, als Jezus Zelf.

15. Jullie waren zo gelukkig! Maar wat is daarvan overgebleven? Want ik weet heel zeker, dat jullie toen je eigen ogen uitgerukt zouden hebben en aan mij zouden hebben gegeven [ als dat mij geholpen zou hebben. Zoveel hielden jullie van mij. ]

16. Ben ik dan nu jullie vijand geworden, nu ik jullie de waarheid zeg en streng tegen jullie ben?

17. Deze mensen die willen dat jullie je weer aan de wet van Mozes gaan houden, lijken erg hun best te doen voor jullie. Maar ze overtuigen jullie van de verkeerde dingen. En ze hebben verkeerde bedoelingen. Want ze willen jullie van ons losmaken. Ze willen dat jullie hén zullen gaan gehoorzamen.

18. Nu is het goed als jullie je best doen. Maar dan moeten jullie wel je best doen in de goede dingen! En ook niet alleen als ik bíj jullie ben, maar ook als ik er níet ben.

19. Mijn kinderen, ik bid vurig voor jullie en doe mijn uiterste best voor jullie. En dat blijf ik doen totdat Christus helemaal zichtbaar is in jullie.

20. Ik zou willen dat ik op dit moment bij jullie was en vriendelijker tegen jullie kon spreken. Want ik maak me zorgen over jullie.

Vergelijking met Sara en Hagar

21. Jullie willen dus zo graag volgens de wet [ van Mozes ] leven. Luister dan eens goed naar wat daarin staat.

22. Daarin staat dat Abraham twee zonen had. De ene zoon was van zijn bijvrouw [ Hagar ], een slavin. De andere zoon was van zijn vrije vrouw [ Sara ].

23. De zoon die uit de slavin werd geboren, was ontstaan door Abrahams eigen menselijke plan. Maar de zoon van de vrije vrouw was ontstaan door Gods belofte.

24. en

25. Dit heeft een diepere betekenis. Want de situatie van deze twee vrouwen kun je gebruiken als vergelijking voor de twee verschillende verbonden [ van God met de mensen ]. Hagar stelt dan het verbond van de berg Sinaï in Arabië voor. Uit dat verbond van Sinaï worden slaven [ van de wet ] geboren. Hagar stelt ook het tegenwoordige Jeruzalem voor. Want de stad Jeruzalem en haar bewoners zijn slaven [ van de wet van Mozes ].

26. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij [ en geen slavin van de wet ]. En dat is ónze moeder.

27. Want er staat in de Boeken: "Wees blij en juich, ook al heb je nooit kinderen gekregen! Want ook al ben je nu eenzaam, toch zul je veel meer kinderen hebben dan de vrouw die een man heeft."

28. Broeders en zusters, wij zijn kinderen die ontstaan zijn door [ geloof in ] de belofte, net zoals Izaäk.

29. Maar vóór Izaäk was er een zoon ontstaan door een menselijk plan [ zonder geloof ]. [ Dat was Ismaël, de zoon van Hagar. ] En die zoon vervolgde de zoon die door [ geloof in ] de belofte was ontstaan. [ Dat was Izaäk, de zoon van Sara. ] Hetzelfde gebeurt nu ook. Want wij die vrij zijn door de Heilige Geest, worden vervolgd door de mensen die slaven zijn van de wet.

30. Maar wat zegt het woord van God? "Stuur de slavin en haar zoon weg. Want de zoon van de slavin mag niet erven samen met de zoon van de vrije vrouw."

31. Broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije vrouw.