BasisBijbel

Ezra 2:60-70 BasisBijbel (BB)

60. Dat waren 652 mannen uit de families van Delaja, Tobia en Nekoda.

61. Ook een aantal mannen uit de priesterfamilies, namelijk uit de families van Habaja, Koz en Barzillai. Barzillai was getrouwd met een dochter van [ een andere ] Barzillai uit Gilead. Hij was naar hem genoemd.

62. Deze mannen konden niet bewijzen dat ze bij het volk Israël hoorden. Hun namen waren niet te vinden op de namenlijsten van Israël. Daarom werd tegen hen gezegd dat ze geen priester mochten worden.

63. De leider [ Zerubbabel ] zei tegen hen dat ze daarom ook niet mochten eten van het allerheiligste deel van de offers dat voor de priesters was. Dat werd hun verboden totdat er weer een hogepriester zou zijn die met de Urim en Tummim de Heer om raad zou vragen.

64. In totaal zouden er 42.360 mannen teruggaan.

65. Verder nog 7337 slaven en slavinnen, en 200 zangers en zangeressen.

66. Ze namen 736 paarden, 245 muil-ezels,

67. 435 kamelen en 6720 ezels mee.

68. Toen ze in Jeruzalem aankwamen, gaf een aantal familiehoofden geld voor de tempel van de Heer die in Jeruzalem woont. Van dat geld zou de tempel op zijn oude plaats worden herbouwd.

69. Ze gaven wat ze konden missen voor wat er nodig was voor het werk. Zo gaven ze 61.000 gouden Perzische munten en 5.000 ponden [ (2500 kilo) ] zilver. Ook 100 stel kleren voor de priesters.

70. Zo gingen de priesters, de Levieten, sommigen van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelknechten weer in de steden wonen waar ze vroeger vandaan gekomen waren. De rest van de Israëlieten ging weer in hun eigen steden wonen.