BasisBijbel

Ezechiël 7:11-19 BasisBijbel (BB)

11. Jullie hebben je straf zelf veroorzaakt. Jullie worden door je eigen geweld vernietigd. Niets kan jullie redden: jullie zelf niet, jullie rijkdom niet. En niemand zal over jullie treuren.

12. De tijd is gekomen! De dag breekt aan! Laten mensen die [ land ] gekocht hebben, daar maar niet al te blij over zijn. En de mensen die [ land ] hebben verkocht, hoeven daar niet al te bedroefd over te zijn. [ Want mijn straf treft iedereen. ]

13. De verkopers zullen nooit meer terugzien wat ze verkocht hebben, al leefden ze nóg zo lang. Want alles wat Ik over al deze mensen heb gezegd, zal ook gebeuren. Niemand die slechte dingen doet, zal in leven kunnen blijven.

14. Blaas maar op de ramshoorn om alarm te slaan. Maak alles maar klaar voor de strijd. Er zal uiteindelijk toch niemand strijden. Want mijn straf treft iedereen in het hele land.

15. Buiten de stad zal het zwaard doden. In de stad sterven de mensen van de pest en de honger.

16. Slechts een paar mensen zullen naar de bergen kunnen ontsnappen. Daar zullen ze steeds in gevaar zijn, zoals droevig koerende duiven die uit de dalen naar de bergen zijn verjaagd. Ze zullen kermen en klagen, maar het is de straf voor hun slechtheid.

17. Iedereen zal doodsbang zijn.

18. De mensen zullen rouwkleren aantrekken en [ als teken van verdriet ] hun hoofd kaalscheren. Ze zullen bang en radeloos zijn. Ze zullen zich verschrikkelijk schamen voor alles wat er met hen gebeurt.

19. Ze kunnen hun zilver en goud wel op straat gooien, want ze hebben er niets meer aan. Het kan hen niet redden op de dag dat Ik hen straf. Ze kunnen het niet eten, ze kunnen er hun magen niet mee vullen. Door hun goud en zilver zijn ze Mij ongehoorzaam geworden. Daarvoor zullen ze nu veroordeeld worden.