BasisBijbel

Ezechiël 46:8-17 BasisBijbel (BB)

8. Als de koning naar binnen gaat, moet hij door de voorhal van de poort lopen en weer langs dezelfde weg naar buiten gaan.

9. Maar wanneer het volk op een van de feestdagen naar de Heer komt, moeten de mensen die door de poort aan de noordkant zijn binnengekomen, door de poort aan de zuidkant weer naar buiten gaan. En de mensen die door de poort aan de zuidkant zijn binnengekomen, moeten door de poort aan de noordkant weer naar buiten gaan. De mensen mogen niet door de poort naar buiten gaan waardoor ze zijn binnengekomen. Ze moeten door de poort die er recht tegenover ligt weer naar buiten gaan.

10. De koning moet tegelijk met de andere mensen naar binnen gaan, en ook tegelijk met hen weer naar buiten gaan.

11. Op de feesten en bijzondere dagen moet er bij elke stier en bij elk mannetjes-schaap 1 efa [ (22 liter) ] meel geofferd worden. Bij de vrouwtjes-schapen zoveel meel als de koning kan geven. Verder 1 hin [ (3,7 liter) ] olijf-olie bij elke efa meel.

12. Als de koning zelf graag een brand-offer of dank-offer wil brengen, moet de poort aan de oostkant [ van het binnenplein ] voor hem opengedaan worden. Dan moet hij zijn brand-offer en zijn dank-offer brengen op de manier waarop het op de heilige rustdag gedaan wordt. Als hij weer naar buiten is gegaan, moet de poort weer achter hem gesloten worden.

13. Elke ochtend moeten jullie een gezond vrouwtjes-schaap van één jaar oud aan de Heer offeren als brand-offer.

14. Als meel-offer moet daarbij elke ochtend 1/6 efa [ (3,6 liter) ] meel gemengd met 1/3 hin [ (1,2 liter) ] olijf-olie geofferd worden. Het is een meel-offer voor de Heer, en het moet voor altijd zo gedaan worden.

15. Elke ochtend moet er dus een vrouwtjes-schaap, meel en olijf-olie als brand-offer geofferd worden."

16. [ De Heer zei: ] "Dit zegt de Heer: Als de koning aan één van zijn zonen een stuk grond geeft, dan zal dat voortaan van die zoon zijn. Alles wat hij aan zijn zonen geeft, zal voortaan hun eigendom zijn.

17. Maar als hij een stuk grond aan een dienaar geeft, moet die dienaar dat in het Jubeljaar weer aan de koning teruggeven. Want het is van de koning en is de erfenis van zijn zonen.