BasisBijbel

Ezechiël 31:8-13 BasisBijbel (BB)

8. Geen enkele boom in mijn tuin was zo groot en zo prachtig als hij. Geen cederboom, cipres of kastanje had zulke machtige takken als hij.

9. Ik had hem prachtig gemaakt. Hij had zóveel takken, dat de andere bomen in mijn tuin er jaloers op waren.

10. De Heer zegt: Hij was zó hoog geworden en had zijn top zó ver in de wolken gestoken, dat hij trots werd.

11. Daarom heb Ik hem in de macht gegeven van een andere machtige heerser. Hij zal hem straffen voor zijn slechte daden. Ik wilde niets meer met hem te maken hebben.

12. Vreemden, het wreedste volk op aarde, hakten hem om zodat hij neerstortte. Zo lieten ze hem achter. Zijn takken braken af en vielen neer op de bergen, in de dalen en in de beken. De volken vertrokken uit zijn schaduw en lieten hem alleen achter.

13. De vogels streken neer op zijn omgevallen stam en de wilde dieren verscholen zich tussen zijn takken.