BasisBijbel

Ezechiël 3:11-26 BasisBijbel (BB)

11. Ga dan naar de mensen van je volk die hier in Babylonië moeten wonen. Zeg tegen hen wat Ik je zeg, ook als ze niet naar je willen luisteren."

12. Toen tilde de Geest mij op. Achter mij hoorde ik een dreunend geluid. – Prijs de Heer in zijn verblijfplaats! –

13. Het was het geluid van de vleugels van de wezens en het geluid van de wielen naast hen. Het was een donderend geluid. De vleugels van de wezens raakten elkaar.

14. En de Geest tilde me op en nam me mee. Zo ging ik weg, diep bedroefd. Mijn geest brandde in mij, doordat de Geest van de Heer zo sterk op mij was.

15. Ik kwam in Tel-Abib, bij de Israëlieten die daar bij de rivier de Kebar wonen. Ik bleef daar zeven dagen helemaal verbijsterd zitten.

16. Na die zeven dagen zei de Heer tegen mij:

17. "Mensenzoon, Ik wijs jou aan tot wachtpost voor het volk Israël. Jij moet hen namens Mij waarschuwen voor het gevaar waarin ze zich bevinden. Je moet hen waarschuwen met de woorden die Ik je geef.

18. Als Ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, moet jij hem waarschuwen. Waarschuw hem dat hij zal sterven als hij niet stopt met de slechte dingen die hij doet. Als je dat niet doet, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Maar jij zal verantwoordelijk zijn voor zijn dood.

19. Maar als jij hem waarschuwt en hij wil niet veranderen, dan zal hij vanwege zijn slechtheid sterven. En jij hebt geen schuld op je geladen.

20. Stel dat iemand eerst leefde zoals Ik het wil, maar daarmee ophoudt en een slecht mens wordt. Dan zal Ik hem doden. Als jij hem niet waarschuwt, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Ik zal geen rekening houden met de goede dingen die hij eerst heeft gedaan. Maar jij bent verantwoordelijk voor zijn dood, omdat je hem niet gewaarschuwd hebt.

21. Maar als je iemand die leeft zoals Ik het wil, waarschuwt om geen slechte dingen te gaan doen, en hij doet dat inderdaad niet, dan zal hij blijven leven. En jij hebt geen schuld op je geladen."

22. De Geest van de Heer was daar op mij. En Hij zei tegen mij: "Sta op en ga naar het dal. Daar zal Ik tegen je spreken."

23. Ik stond op en ging naar het dal. Daar zag ik plotseling de stralende aanwezigheid van de Heer, zoals ik Hem aan de rivier de Kebar had gezien. Ik viel op de grond neer.

24. Maar de Geest kwam in mij en zette mij weer op mijn voeten. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, sluit je op in je huis.

25. Je zal [ door Mij ] met touwen vastgebonden worden, zodat je niet meer naar hen toe kan gaan.

26. En Ik zal ervoor zorgen dat je tong lijkt vast te kleven in je mond, zodat je niet zal kunnen spreken. Je zal hen niet kunnen waarschuwen. Ze willen toch niet naar je luisteren.