BasisBijbel

Ezechiël 29:3-13 BasisBijbel (BB)

3. Zeg: Dit zegt de Heer: Pas maar op, Farao, koning van Egypte! U machtig monster dat tussen de rivierarmen ligt! U beweert: 'De rivier is van mij en ik heb hem zelf gemaakt.'

4. Maar Ik zal een haak in uw kaken slaan. De vissen in de rivier zullen [ sterven en ] aan uw schubben vastkleven. Dan zal Ik u aan die haak optrekken uit de rivier, samen met alle vissen, want zij kleven vast aan uw schubben.

5. Dan zal Ik u met al die vissen neergooien in de woestijn. Daar zult u blijven liggen. Niemand zal u begraven. De wilde dieren en de vogels zullen u opeten.

6. En de bewoners van Egypte zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

7. Israël verwachtte steun van u, maar werd door u bedrogen. Want u bent als een rieten wandelstok: als iemand daarop leunt, breekt hij en gaat dwars door zijn hand. En hij die er op leunde, valt. Israël kreeg geen enkele hulp van u en moest zichzelf zien te redden.

8. Daarom zal Ik u straffen. Ik zal in heel Egypte alle mensen en dieren doden door het zwaard.

9. Het hele land zal veranderen in een wildernis, een woestijn. Zo zult u beseffen dat Ik de Heer ben. Omdat u beweert dat de rivier van u is en dat u die zelf gemaakt heeft, zal Ik u straffen.

10. Ik zal u, uw rivier, ja, heel Egypte veranderen in een dorre woestijn, vanaf Migdol [ in het noorden ] tot aan Syëne aan de grens met Ethiopië [ in het zuiden ].

11. Er zal geen mens meer komen. Er zal zelfs geen dier meer rondlopen. Het land zal 40 jaar lang onbewoond blijven.

12. Ik zal Egypte volkomen verwoesten. Het zal 40 jaar lang verwoest liggen. En de Egyptenaren zal Ik wegjagen naar andere landen.

13. De Heer zegt: Na die 40 jaar zal Ik de Egyptenaren weer verzamelen uit de landen waarheen ze waren verjaagd.