BasisBijbel

Ezechiël 26:1-10 BasisBijbel (BB)

1. In het elfde jaar [ dat we als gevangenen in Babylonië woonden, ] zei de Heer op de eerste dag van de maand tegen mij:

2. "Mensenzoon, de bewoners van Tyrus juichten toen Jeruzalem werd verwoest. Ze zeiden: 'Ha, de stad waarmee alle volken handel dreven, is vernietigd! Nu zullen alle handelaren naar óns toe komen. Wat zullen we rijk worden nu Jeruzalem is verwoest!'

3. Daarom zal Ik je straffen, Tyrus, zegt de Heer. Ik zal een groot aantal volken op je afsturen. Ze zullen als de golven van een woeste zee over je heen slaan.

4. Ze zullen de muren van Tyrus vernielen en de torens afbreken. Ook al het puin zal Ik eruit wegvegen. Er zal van Tyrus alleen een kale rots overblijven.

5. De rots in zee waarop Tyrus ooit stond, zal alleen nog [ door vissers ] worden gebruikt om visnetten op te drogen. Ik zal doen wat Ik heb gezegd, zegt de Heer. Tyrus zal veroverd worden door andere volken.

6. Het deel van Tyrus dat op het vasteland ligt, zal vernietigd worden. Dan zullen de bewoners beseffen dat Ik de Heer ben.

7. Want de Heer zegt: Vanuit het noorden zal Ik de machtigste koning op je afsturen. Die koning is koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal komen met paarden, strijdwagens, ruiters en grote aantallen soldaten.

8. De steden rondom jou zal hij omsingelen en verwoesten. Daarna zal hij jou omsingelen, een wal tegen je muur aan bouwen en je aanvallen.

9. Hij zal met stormrammen je muren stukbeuken en met zijn wapens je torens afbreken.

10. Hij zal met zoveel paarden op je afstormen dat je bedekt zal worden door de stofwolk. Je muren zullen schudden van het gedreun van ruiters en het geratel van wagenwielen, wanneer hij door de stadspoorten naar binnen rijdt. Want hij zal je stad veroveren.