BasisBijbel

Ezechiël 10:7-16 BasisBijbel (BB)

7. En het hemelse wezen naast het wiel pakte een handvol gloeiende houtskool uit het vuur dat tussen hen in was. Hij legde die in de handen van de man in de linnen kleren. De man pakte het aan en ging weg.

8. De hemelse wezens hadden onder hun vleugels iets wat op mensenhanden leek.

9. Ik zag vier wielen naast de hemelse wezens: naast elk wezen een wiel. De wielen leken op turkoois.

10. De vier wielen zagen er allemaal hetzelfde uit. Het leek alsof er binnen elk wiel nóg een wiel was.

11. Ze konden elke kant opgaan, zonder zich om te keren. De wielen volgden de richting van het voorste wiel, zonder zich om te keren.

12. Het lichaam van de hemelse wezens – hun rug, handen en vleugels – en de wielen waren rondom vol ogen. Elk wezen had een eigen wiel.

13. Ik hoorde dat de wielen "Wervelwiel" werden genoemd.

14. Elk wezen had vier gezichten. Het eerste gezicht was dat van een engel. Het tweede het gezicht van een mens. Het derde het gezicht van een leeuw. En het vierde het gezicht van een adelaar.

15. Het waren dezelfde wezens die ik bij de rivier de Kebar had gezien. Toen stegen de hemelse wezens op.

16. Als de wezens gingen, gingen de wielen naast hen mee. Als ze hun vleugels uitsloegen om op te stijgen boven de aarde, gingen de wielen met hen mee.