BasisBijbel

Ezechiël 10:18-22 BasisBijbel (BB)

18. Toen vertrok de stralende aanwezigheid van de Heer van de ingang van de tempel en ging boven de hemelse wezens staan.

19. De wezens sloegen hun vleugels uit en ik zag hen van de grond opstijgen. De wielen gingen met hen mee. Bij de ingang van de Oostpoort van de tempel hielden ze stil. De stralende aanwezigheid van de God van Israël was boven hen.

20. Ja, het waren dezelfde wezens die ik gezien had onder de God van Israël bij de rivier de Kebar. Ik begreep nu dat het engelen waren.

21. Elke engel had vier gezichten, vier vleugels en onder zijn vleugels iets wat op mensenhanden leek.

22. Hun gezichten waren hetzelfde als de gezichten die ik bij de Kebar had gezien. Het waren dezelfde wezens: ze waren het zelf. Ze gingen ieder recht voor zich uit.