Ezechiël

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48

BasisBijbel

Ezechiël 25 BasisBijbel (BB)

Gods straf voor de Ammonieten

1. De Heer zei tegen mij:

2. "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van de Ammonieten staan.

3. Zeg tegen de Ammonieten: Luister naar wat de Heer tegen jullie zegt: Jullie hebben gejuicht toen mijn tempel werd vernietigd, het land Israël werd verwoest en het volk van Juda gevangen meegenomen werd naar Babel.

4. Daarom geef Ik jullie land aan de volken uit het oosten. Ze zullen hun tenten in jullie land opzetten en in jullie land blijven wonen. Ze zullen jullie oogsten opeten en jullie melk opdrinken.

5. In [ jullie hoofdstad ] Rabba zullen hun kamelen wonen. In jullie steden zullen hun schapen en geiten grazen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

6. Want jullie waren blij toen het land Israël vernietigd werd. Jullie klapten in jullie handen en stampten juichend op de grond.

7. Daarom zal Ik jullie straffen. Ik zal jullie land aan andere volken geven. Jullie zullen allemaal gedood worden, zodat jullie volk zal ophouden te bestaan. Ik zal jullie helemaal vernietigen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Gods straf voor Moab

8. "Dit zegt de Heer: Moab en Edom zeggen dat het koninkrijk van Juda niet anders is dan de andere koninkrijken.

9. Daarom zal Ik Moabs steden op de berghellingen en langs de grens verwoesten. Het prachtige Bet-Jesimot, Baäl-Meon en Kirjataïm zal Ik vernietigen.

10. En Ik zal hun land aan de volken uit het oosten geven, net als het land van de Ammonieten. Niemand zal zich later nog herinneren dat de Ammonieten hebben bestaan.

11. Net zo zal niemand zich later nog herinneren dat de Moabieten hebben bestaan. Zo zal Ik Moab straffen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

Gods straf voor Edom

12. Dit zegt de Heer: Edom heeft zich altijd als vijand van het volk Israël gedragen. Daarmee heeft Edom een zware schuld op zich geladen.

13. Daarom zegt de Heer: Ik zal Edom straffen. Mens en dier zal Ik er doden. Ik zal Edom vanaf Teman [ in het noorden ] tot aan Dedan [ in het zuiden ] verwoesten. Alle bewoners zullen worden gedood.

14. Ik zal hiervoor mijn volk Israël gebruiken: Israël zal voor Mij Edom zijn verdiende straf geven. Edom zal merken hoe zwaar mijn straf is voor wat het heeft gedaan, zegt de Heer."

Gods straf voor de Filistijnen

15. Dit zegt de Heer: De Filistijnen hebben zich altijd als vijanden van mijn volk gedragen. Altijd wilden ze mijn volk plunderen en vernietigen.

16. Daarom, zegt de Heer, zal Ik nu de Filistijnen vernietigen. Ik zal dat volk dat van Kreta gekomen is, vernietigen. Zelfs de paar mensen die nog bij de zeehaven blijven wonen, zal Ik doden.

17. Ik zal de Filistijnen zwaar straffen voor wat ze hebben gedaan. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben."