BasisBijbel

Exodus 8:20-30 BasisBijbel (BB)

20. De Heer zei tegen Mozes: "Sta morgen vroeg op en ga naar de Farao. Hij gaat om die tijd altijd naar het water. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden.

21. Als u mijn volk niet laat gaan, zal Ik u, uw dienaren, uw volk en uw huizen straffen met grote aantallen van allerlei ongedierte . De huizen van de Egyptenaren zullen vol ongedierte zijn. Zelfs de hele grond zal ermee bedekt zijn.

22. Maar Ik zal er voor zorgen dat er in het land Gosen, waar mijn volk woont, geen ongedierte komt. Zo zult u toegeven dat Ik, de Heer, in uw land ben.

23. Uw volk zal last hebben van het ongedierte, maar mijn volk niet. Morgen zal gebeuren wat Ik gezegd heb.' "

24. En de Heer deed dit. Er kwamen grote aantallen van allerlei ongedierte in het huis van de Farao en van zijn dienaren en in heel Egypte. In het hele land ontstond veel schade door het ongedierte.

25. Toen liet de Farao Mozes en Aäron komen en zei: "Ga maar aan jullie God offeren, hier in dit land."

26. Maar Mozes zei: "Dat is onmogelijk. We willen aan onze Heer God dieren offeren die voor de Egyptenaren heilig zijn. Als de Egyptenaren ons die dieren zien slachten, zullen ze ons doden.

27. Nee, we willen drie dagen ver de woestijn in reizen. Daar zullen we aan onze Heer God de offers brengen die Hij ons dan noemen zal."

28. Toen zei de Farao: "Ik zal jullie laten gaan. Jullie mogen aan jullie Heer God offers gaan brengen in de woestijn. Maar jullie mogen niet te ver weggaan. En bid voor mij."

29. Toen zei Mozes: "Ik ga nu bij u weg en zal tot de Heer bidden. Morgen zal al het ongedierte weg zijn. Maar u mag ons niet langer bedriegen. Houd het volk niet langer tegen om aan de Heer offers te gaan brengen."

30. Toen ging Mozes bij de Farao weg en bad tot de Heer.