BasisBijbel

Exodus 8:14-30 BasisBijbel (BB)

14. De mensen verzamelden de dode kikkers in grote hopen. Het hele land stonk ervan.

15. Maar toen de Farao zag dat de ellende voorbij was, bleef hij koppig en wilde hij niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.

16. De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron: 'Sla met je staf op het stof op de grond. Dan zal het stof in heel Egypte veranderen in luizen .' "

17. Toen sloeg Aäron met zijn staf op het stof op de grond. En er kwamen luizen op alle mensen en dieren. In heel Egypte veranderde het stof op de grond in luizen.

18. Ook de tovenaars sloegen met hun staf op de grond om door hun toverkunsten luizen tevoorschijn te toveren. Maar ze konden het niet. Er zaten luizen op alle mensen en dieren.

19. Toen zeiden de tovenaars tegen de Farao: "Dit heeft God gedaan!" Maar de Farao bleef koppig en hij wilde niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.

20. De Heer zei tegen Mozes: "Sta morgen vroeg op en ga naar de Farao. Hij gaat om die tijd altijd naar het water. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden.

21. Als u mijn volk niet laat gaan, zal Ik u, uw dienaren, uw volk en uw huizen straffen met grote aantallen van allerlei ongedierte . De huizen van de Egyptenaren zullen vol ongedierte zijn. Zelfs de hele grond zal ermee bedekt zijn.

22. Maar Ik zal er voor zorgen dat er in het land Gosen, waar mijn volk woont, geen ongedierte komt. Zo zult u toegeven dat Ik, de Heer, in uw land ben.

23. Uw volk zal last hebben van het ongedierte, maar mijn volk niet. Morgen zal gebeuren wat Ik gezegd heb.' "

24. En de Heer deed dit. Er kwamen grote aantallen van allerlei ongedierte in het huis van de Farao en van zijn dienaren en in heel Egypte. In het hele land ontstond veel schade door het ongedierte.

25. Toen liet de Farao Mozes en Aäron komen en zei: "Ga maar aan jullie God offeren, hier in dit land."

26. Maar Mozes zei: "Dat is onmogelijk. We willen aan onze Heer God dieren offeren die voor de Egyptenaren heilig zijn. Als de Egyptenaren ons die dieren zien slachten, zullen ze ons doden.

27. Nee, we willen drie dagen ver de woestijn in reizen. Daar zullen we aan onze Heer God de offers brengen die Hij ons dan noemen zal."

28. Toen zei de Farao: "Ik zal jullie laten gaan. Jullie mogen aan jullie Heer God offers gaan brengen in de woestijn. Maar jullie mogen niet te ver weggaan. En bid voor mij."

29. Toen zei Mozes: "Ik ga nu bij u weg en zal tot de Heer bidden. Morgen zal al het ongedierte weg zijn. Maar u mag ons niet langer bedriegen. Houd het volk niet langer tegen om aan de Heer offers te gaan brengen."

30. Toen ging Mozes bij de Farao weg en bad tot de Heer.