BasisBijbel

Exodus 37:1-19 BasisBijbel (BB)

1. Bezaleël maakte de kist van acaciahout, van 2½ el [ (1,13 m) ] lang, 1½ el [ (68 cm) ] breed en 1½ el [ (68 cm) ] hoog.

2. Hij bedekte die van binnen en van buiten met zuiver goud. Hij maakte er rondom een opstaande gouden rand op.

3. Hij maakte vier gouden ringen aan de vier hoeken: twee ringen aan de ene zijkant en twee ringen aan de andere zijkant.

4. Hij maakte draagstokken van acaciahout en bedekte die met goud.

5. Hij stak de draagstokken in de ringen die aan de zijkanten van de kist zaten. Daarmee moest de kist worden gedragen.

6. Hij maakte van zuiver goud het vergevings-deksel. Het was 2½ el [ (1,13 m) ] lang en 1½ el [ (68 cm) ] breed.

7. Hij maakte twee engelen van massief goud, één aan elke kant van het deksel.

8. Eén engel aan de ene kant en één engel aan de andere kant. Het deksel en de twee engelen waren samen uit één stuk gemaakt.

9. De engelen hielden hun twee vleugels naar boven uitgespreid. Zo verborgen ze met hun vleugels het deksel. Ze stonden met hun gezichten naar elkaar toe en keken in de richting van het deksel.

10. Hij maakte de tafel van acaciahout: 2 el [ (90 cm) ] lang, 1 el [ (45 cm) ] breed en 1½ el [ (68 cm) ] hoog.

11. Hij bedekte die met zuiver goud en maakte er rondom een opstaande gouden rand op.

12. Hij maakte eerst rondom op de tafel een opstaande houten rand van 1 handbreedte [ (7½ cm) ] hoog. Die rand bedekte hij met goud.

13. Hij maakte vier gouden ringen en zette die ringen vast op de vier hoeken aan de vier poten.

14. De ringen zaten dicht bij de rand, als houders voor de draagstokken om de tafel mee te dragen.

15. Hij maakte van acaciahout de draagstokken voor de tafel en bedekte ze met goud.

16. En hij maakte van zuiver goud de dingen die op de tafel hoorden: de schotels [ voor de broden ], de schalen [ voor het wierook ], de kannen [ voor de wijn ] en de kommen voor het bloed.

17. Hij maakte de kandelaar van zuiver, massief goud. Het voetstuk, de middelste steel en de lamphouders met de bloemknoppen en bloesems waren één geheel.

18. Uit de zijkanten [ van de middelste steel ] kwamen zes armen. Drie armen aan de ene kant en drie armen aan de andere kant van de middelste steel.

19. Hij maakte aan elke arm een lamphouder in de vorm van drie amandelen, met een amandelbloesem en een bloemknop. Alle zes armen van de kandelaar werden hetzelfde.