BasisBijbel

Exodus 14:1-8 BasisBijbel (BB)

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Zeg tegen de Israëlieten dat ze naar Pi-Hachirot moeten gaan. Dat ligt tussen Migdol en de zee, recht tegenover Baäl-Zefon. Daar bij Pi-Hachirot moeten ze hun tenten opzetten, bij de zee.

3. Dan zal de Farao denken: 'Ze zijn verdwaald. Ze kunnen niet verder nu ze bij de woestijn zijn gekomen.'

4. Ik zal ervoor zorgen dat de Farao zó koppig zal zijn, dat hij hen zal achtervolgen. Dan zal Ik aan de Farao en aan zijn hele leger laten zien hoe machtig Ik ben. De Egyptenaren zullen toegeven dat Ik de Heer ben." Ze deden wat de Heer gezegd had.

5. De koning van Egypte kreeg bericht dat het volk was gevlucht. Toen veranderden de Farao en zijn dienaren van gedachten. Ze zeiden: "Wat hebben we gedaan? Hoe konden we zo dom zijn de Israëlieten te laten vertrekken? Nu zijn we onze slaven kwijt!"

6. Hij liet zijn strijdwagen komen en riep zijn hele leger bij elkaar.

7. Hij nam alle strijdwagens mee die hij had: 600 snelle strijdwagens vol krijgers.

8. Want de Heer zorgde ervoor dat de Farao koppig was. Daardoor achtervolgde hij de Israëlieten. Maar de Israëlieten trokken verder, geleid door God.