Exodus

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40

BasisBijbel

Exodus 21 BasisBijbel (BB)

Wetten over slaven

1. "Dit zijn de wetten die je het volk moet leren:

2. Als je een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij zes jaar voor je werken. Maar in het zevende jaar mag hij als een vrij man vertrekken. Hij hoeft je daarvoor niets te betalen.

3. Als hij alleen is gekomen, zal hij ook alleen weggaan. Als hij getrouwd was, mag zijn vrouw met hem meegaan.

4. Maar als zijn heer hem een vrouw heeft gegeven en ze kinderen gekregen hebben, blijft de vrouw met haar kinderen het eigendom van haar heer. De man zal alleen weggaan.

5. Maar als de slaaf duidelijk zegt: "Ik houd van mijn heer, van mijn vrouw en van mijn kinderen. Ik wil niet als vrij man weggaan,"

6. dan moet zijn heer hem bij de rechters van zijn stad brengen. Hij moet hem bij een deur of deurpost zetten en een spijker door zijn oor in de deur of deurpost slaan. Daarna zal de man voor altijd zijn slaaf blijven.

7. Als iemand zijn dochter als slavin verkoopt, mag ze niet [ bij haar meester ] weggaan zoals de [ mannelijke ] slaven weggaan.

8. Stel dat een man haar heeft gekocht als bijvrouw voor zichzelf, maar ze bevalt hem niet. Hij trouwt toch maar niet met haar. Dan moet hij haar laten terugkopen [ door haar familie ]. Hij heeft niet het recht haar aan een ander volk te verkopen. Want hij heeft zich niet aan zijn belofte gehouden dat hij met haar zou trouwen.

9. Stel dat een man haar heeft gekocht als bijvrouw voor zijn zoon, dan moet hij haar behandelen als een schoondochter.

10. Stel dat een man haar heeft gekocht als bijvrouw voor zichzelf, en later nóg een vrouw neemt. Dan mag hij zijn eerste bijvrouw niet minder voedsel en minder kleding geven. Ook moet hij met haar naar bed blijven gaan.

11. Als hij zich niet aan deze drie dingen houdt, mag ze bij hem weggaan. Ze hoeft hem daarvoor niets te betalen.

Wetten over mishandeling

12. Als iemand een ander mens doodt, moet de dader worden gedood.

13. Maar als hij hem niet expres doodde, maar het was een ongeluk, mag hij vluchten naar een plaats die Ik zal aanwijzen.

14. Maar als hij hem expres heeft gedood, wil Ik niet dat hij nog blijft leven. Hij moet worden gedood.

15. Als iemand zijn vader of moeder mishandelt, moet hij worden gedood.

16. Als iemand een ander mens ontvoert, moet hij worden gedood. Het maakt niet uit of hij die persoon nog bij zich heeft of dat hij hem al als slaaf heeft verkocht.

17. Als iemand zijn vader of moeder vervloekt, moet hij worden gedood.

18. en

19. Stel dat twee mannen vechten en de één slaat de ander met een steen of met zijn vuist. En stel dat die ander daar niet van sterft, maar wel in bed moet liggen en later weer kan lopen met een stok. Dan hoeft de man die de klap gaf niet gestraft te worden. Maar hij moet wel een vergoeding betalen voor de tijd dat de man in bed moest liggen en niet kon werken. En hij moet betalen voor zijn behandeling en verzorging.

20. Als iemand zijn slaaf (of slavin) met een stok slaat, zodat deze sterft, dan moet de dader worden gestraft.

21. Maar als de slaaf of slavin eerst nog een paar dagen blijft leven, hoeft de dader niet te worden gestraft. Want de slaaf is immers zijn eigendom.

22. Stel dat twee mannen vechten en één van hen raakt een vrouw die in verwachting is. Als daardoor haar kind dood geboren wordt, maar zijzelf sterft niet, dan moet de dader een boete betalen aan haar man. Haar man mag bepalen hoeveel de dader moet betalen. Hij moet het bedrag betalen aan de rechters en zij geven het aan de man.

23. Maar als ze zelf ook sterft, moet de dader het volgende betalen:

24. zijn leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand,

25. een voet voor een voet, een brandwond voor een brandwond, een wond voor een wond, een buil voor een buil.

26. Als iemand zijn slaaf (of zijn slavin) op een oog slaat zodat hij blind wordt aan dat oog, moet hij hem vanwege dat oog vrijlaten.

27. En als hij een tand van zijn slaaf (of van zijn slavin) uitslaat, moet hij hem vanwege die tand vrijlaten.

Wetten over dieren

28. Als een stier een man of een vrouw met zijn horens stoot, zodat de man of vrouw sterft, moet die stier met stenen doodgegooid worden. Het vlees mag niet worden opgegeten. Maar de eigenaar van het dier hoeft niet te worden gestraft.

29. Maar stel dat die stier al eens eerder iemand met zijn horens heeft gestoten en de eigenaar was al gewaarschuwd, maar hij heeft dat dier niet bewaakt. Als het dier dán iemand doodt, moeten het dier én de eigenaar met stenen doodgegooid worden.

30. Maar als hij [ van de rechters ] een losgeld mag betalen, dan moet hij het volle bedrag betalen als losgeld voor zijn leven.

31. Als het dier iemands zoon of dochter doodt, gelden dezelfde regels.

32. Maar als het dier iemands slaaf of slavin doodt, moet hij 30 sikkels zilver [ (330 gram, de prijs van een slaaf) ] aan de heer van de slaaf of slavin betalen. En het dier moet met stenen doodgegooid worden.

33. Stel dat iemand een put opent of een put graaft en de opening niet afdekt en er valt een koe of een ezel in.

34. Dan moet de eigenaar van de put een vergoeding betalen aan de eigenaar van het dier. Hij moet hem de waarde van het dier betalen. Het dode dier mag hij houden.

35. Stel dat een stier de stier van iemand anders met zijn horens stoot, zodat dat dier dood gaat. Dan moet het levende dier worden verkocht en de eigenaars van de dieren moeten het geld samen delen. Ook het dode dier moeten ze samen delen.

36. Als de eigenaar al wist dat de stier gevaarlijk was, maar hem toch niet bewaakte, dan moet hij de eigenaar van het gedode dier een nieuwe stier geven. Maar het dode dier mag hij dan ook hebben.