BasisBijbel

Deuteronomium 32:11-24 BasisBijbel (BB)

11. Zoals een arend zijn nest bewaakten zijn vleugels boven zijn jongen uitspreidt,en zoals hij een jong oppakt en het op zijn vleugels draagt,

12. zó heeft de Heer het volk geleid, alleen.Geen andere god heeft Hem daarbij geholpen.

13. Hij bracht hen in een land van heuvels en bergen.Hij gaf hun te eten van de oogsten van het land.Hij gaf honing uit de rotsen,olijfbomen op steenachtige grond,

14. boter van koeien,melk van schapen en geiten,vetgemeste schapen,vlees van buffels die in Bazan grazen,meel van het allerbeste graan,heerlijke, bloedrode wijn.

15. Het volk Israël at zich dik en rond.Toen werd het ongehoorzaam.Het ging zó goed met hen!Maar toen liepen ze weg van hun Rots,hun God die hen had gered en die voor hen zorgde.Ze verlieten hun God bij wie ze veilig waren.

16. Ze maakten Hem jaloers door andere goden te gaan aanbidden.Ze maakten Hem woedend met hun godenbeelden.

17. Ze offerden aan de duivelse geesten in plaats van aan God.Ze offerden aan andere, nieuwe goden.Aan goden die pas in de mode waren gekomen.Goden waar hun voorvaders niets mee te maken hadden gehad.

18. Ze luisterden niet meer naar hun God bij wie ze veilig waren.Ze vergaten de God die hen had gemaakt,de God uit wie ze waren ontstaan.

19. Toen de Heer dat zag, liet Hij hen in de steek.Hij was diep beledigd door zijn zonen en dochters.

20. Hij zei: 'Ik zal niet meer voor hen zorgen.Dan zal Ik zien hoe het met hen afloopt.Want het zijn slechte mensen.Ze zijn als slechte kinderen die weglopen bij hun vader.Ze trekken zich niets meer van Mij aan.

21. Ze maken Mij jaloers door dingen te aanbidden die geen goden zijn.Ze maken Mij kwaad met hun godenbeelden.Daarom zal Ik hén jaloers maken door een volk dat niet eens een volk is.Ik zal hén kwaad maken door een volk dat Mij niet kent.

22. Mijn woede brandt als een vuurdat tot diep in het dodenrijk brandt.Het verbrandt de aarde met alles wat daarop groeit.Het verkoolt de fundamenten van de bergen.

23. Ik zal de ene ramp na de andere over hen laten komen.Ik zal al mijn pijlen op hen afschieten.

24. Als ze zwak zijn van de hongeren uitgeput door koorts en dodelijke ziekten,zal Ik wilde dieren op hen loslatenen giftige slangen op hen afsturen.