BasisBijbel

Deuteronomium 3:7-21 BasisBijbel (BB)

7. Maar al het vee en alle spullen uit de steden namen we mee als buit.

8. Zo veroverden we aan de oostkant van de Jordaan het land van de twee koningen van de Amorieten. We veroverden het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de berg Hermon.

9. (De Sidoniërs noemen die berg Sirjon. De Amorieten noemen hem Senir.)

10. Zo veroverden we al hun steden op de vlakte, dus heel Gilead en heel Bazan tot Salcha en Edreï. Dat zijn alle steden van het koninkrijk van Og in Bazan.

11. (Koning Og van Bazan was de laatste van het volk van reuzen. Hij had een ijzeren rustbank. Die wordt bewaard in de stad Rabba van de Ammonieten. Zijn rustbank is 9 el [ (4 m) ] lang en 4 el [ (1,8 m) ] breed, gemeten met de gewone el.)

12. Zo veroverden we toen dat land. Daarvan gaf ik het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon, en de helft van de bergen van Gilead en de steden die daar liggen, aan de stammen van Ruben en Gad.

13. De rest van Gilead met heel Bazan, dus het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse. Zo kregen zij dus samen het hele gebied Argob. (Het hele land Bazan wordt het land van de reuzen genoemd.)

14. Jaïr, uit de stam van Manasse, kreeg de hele streek van Argob tot de streek van de Gezurieten en de Maächatieten. Hij noemde die streek naar zichzelf: Bazan Havvot Jaïr [ (= 'de dorpen van Jaïr') ]. Zo heet die streek nog steeds.

15. Aan Machir, [ ook ] uit de stam van Manasse, gaf ik Gilead.

16. Aan de stammen van Ruben en Gad gaf ik het gebied vanaf Gilead tot aan de Arnon. De zuidgrens liep door het midden van deze beek. De noordgrens was de beek de Jabbok. Daar begint het gebied van de Ammonieten.

17. Verder gaf ik hun de vlakte en de Jordaan met het gebied dat daarbij hoort, vanaf Kinneret tot aan de Zoutzee in de vlakte, dus tot aan Asdot-Pisga aan de oostkant van de Zoutzee.

18. In die tijd beval ik de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse: 'Jullie Heer God heeft jullie dit land gegeven. Jullie mogen het hebben. Maar dan moeten jullie wel vooraan het leger van de andere stammen de Jordaan oversteken. Alle mannen die met het leger kunnen meegaan, moeten mee.

19. Alleen jullie vrouwen, kinderen en vee (ik weet dat jullie veel vee hebben) mogen achterblijven in de steden die ik jullie heb gegeven.

20. Jullie moeten met de andere stammen meestrijden. Totdat de Heer ook aan hen vrede en rust zal hebben gegeven, net zoals Hij aan jullie heeft gegeven. De Heer God gaat hun het land aan de overkant van de Jordaan geven. Jullie moeten hen helpen dat te veroveren. Daarna mogen jullie teruggaan naar het land dat ik aan jullie heb gegeven.'

21. Tegen Jozua zei ik: 'Je hebt met eigen ogen gezien wat jullie Heer God met deze twee koningen heeft gedaan. De Heer zal hetzelfde doen met alle andere koninkrijken waar je nog naartoe gaat.