BasisBijbel

Deuteronomium 22:1-8 BasisBijbel (BB)

1. Als je een weggelopen koe, schaap of geit van iemand anders vindt, moet je het dier terugbrengen. Je mag het dier niet aan zijn lot overlaten.

2. Als de eigenaar niet bij je in de buurt woont, of als je niet weet van wie het dier is, dan moet je zelf voor het dier zorgen. Je moet het bij je houden totdat de eigenaar het komt zoeken. Dan moet je het hem teruggeven.

3. Hetzelfde moet je doen met een ezel, mantel of alle andere dingen die iemand heeft verloren en die jij hebt gevonden. Je mag niet doen alsof je niets gezien hebt. De Heer wil dat jullie het zó doen.

4. Als je iemands ezel of os op de weg ziet neervallen onder de last die hij draagt, moet je de eigenaar helpen om het dier weer overeind te krijgen. Je mag het dier niet aan zijn lot overlaten.

5. Vrouwen mogen geen mannenkleren dragen en mannen mogen geen vrouwenkleren dragen. Want jullie Heer God vindt het walgelijk als jullie dat doen.

6. Als je in een boom of op de grond een vogelnest vindt met jonge vogels of met eieren waarop de moedervogel zit, mag je de eieren en de jonge vogels meenemen, maar de moedervogel niet.

7. Je moet de moedervogel laten wegvliegen. Maar [ de eieren en ] de jongen mag je meenemen. Dan zal het goed met je gaan en zul je lang leven.

8. Als je een nieuw huis bouwt, moet je rond het [ platte ] dak een hek maken, zodat het niet jouw schuld is als er iemand van het dak afvalt en sterft.