BasisBijbel

Deuteronomium 1:15-28 BasisBijbel (BB)

15. Toen nam ik de leiders van jullie stammen: wijze en ervaren mannen. Hen benoemde ik als leiders over duizend, honderd, vijftig, en tien mensen. Ook wees ik mannen aan die rechters voor de stammen zouden zijn.

16. Ik gaf hun de opdracht: 'Jullie moeten de mensen helpen met hun problemen en rechtvaardig over hen rechtspreken. Het maakt niet uit of het om Israëlieten gaat of om de vreemdelingen die bij jullie wonen.

17. Als jullie rechtspreken, mag het voor jullie niet uit maken of iemand rijk is of arm. En wees voor niemand bang. Want jullie spreken recht namens God. Maar als een rechtszaak voor jullie te moeilijk is, moeten jullie daarmee naar mij toe komen. Dan zal ik ernaar luisteren.'

18. Zo beval ik jullie in die tijd alles wat jullie doen moesten.

19. Toen vertrokken we van Horeb. We trokken die grote, vreselijke woestijn door die jullie zelf hebben gezien. We gingen in de richting van de bergen van de Amorieten, zoals onze Heer God had bevolen. We kwamen in Kades-Barnea.

20. Daar zei ik tegen jullie: 'Jullie zijn nu gekomen bij de bergen van de Amorieten. Onze Heer God gaat ze aan ons geven.

21. Ga ze nu veroveren, zoals de Heer, de God van jullie voorvaders [ Abraham, Izaäk en Jakob ], tegen jullie heeft gezegd. Wees niet bang of bezorgd.'

22. Toen kwamen jullie naar mij toe en zeiden: 'Laten we een paar mannen vooruit sturen om dat land voor ons te verkennen. Dan kunnen zij ons vertellen langs welke weg we moeten reizen en bij wat voor steden we zullen komen.'

23. Dat vond ik een goed plan. Daarom koos ik twaalf mannen voor jullie uit, uit elke stam één.

24. Ze gingen op weg en trokken de bergen door. Ze kwamen tot aan het Eskol-dal en bekeken dat.

25. Ze namen vruchten van het land voor ons mee en kwamen terug. Ze vertelden ons wat ze hadden gezien. Ze zeiden: 'Het land dat onze Heer God ons zal geven, is een goed land.'

26. Maar jullie wilden niet op weg gaan om het te veroveren. Jullie waren ongehoorzaam aan wat de Heer God had bevolen.

27. Jullie mopperden en klaagden in jullie tenten: 'De Heer heeft ons uit Egypte meegenomen omdat Hij ons haat. Hij wil ons door de Amorieten laten doden en ons vernietigen.

28. Waar beginnen we aan? De verkenners hebben ons bang gemaakt met hun verhalen. Ze zeggen dat de mensen die er wonen veel groter zijn dan wij. En dat hun steden groot zijn en muren hebben tot aan de hemel. En ook dat er Enakieten wonen.'