Deuteronomium

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34

BasisBijbel

Deuteronomium 21 BasisBijbel (BB)

Wetten over onopgeloste moorden

1. Stel dat jullie in het land dat de Heer God jullie gaat geven, in het open veld iemand zien liggen die is vermoord, en jullie niet weten wie hem heeft gedood.

2. Dan moeten de leiders en rechters erheen gaan en de afstand meten van de vermoorde man naar de steden in de buurt.

3. De leiders van de stad die het dichtst bij de vermoorde man is, moeten een jonge koe nemen waarmee nog nooit is gewerkt. Dus een koe die nog nooit met een juk een ploeg heeft getrokken.

4. Ze moeten met die koe naar een dal gaan waar de grond niet wordt bewerkt en waar nog nooit is gezaaid. In dat dal moeten ze de koe de nek breken.

5. Er moeten priesters bij aanwezig zijn. (Want jullie Heer God heeft hen aangewezen om Hem te dienen en jullie namens Hem te zegenen. Bij elke rechtszaak moet worden gedaan wat zij besluiten.)

6. De leiders van de stad die het dichtst bij de vermoorde man is, moeten boven de dode koe hun handen wassen en zeggen:

7. 'Onze handen hebben deze moord niet gepleegd en onze ogen hebben het niet zien gebeuren. We weten niet wie het heeft gedaan.

8. Vergeef uw volk Israël deze moord, uw volk Israël dat U heeft bevrijd. Houd ons niet schuldig voor de dood van deze onschuldige man.' Dan vergeeft de Heer God het land deze moord.

9. Zo moeten jullie de schuld voor de dood van onschuldige mensen uit Israël wegdoen. Want zo doen jullie wat de Heer rechtvaardig vindt.

Verschillende huwelijkswetten

10. Jullie gaan straks met de hulp van de Heer God jullie vijanden overwinnen. Dan zullen jullie gevangenen meebrengen.

11. Stel dat één van jullie bij die gevangenen een mooie vrouw ziet met wie hij graag zou willen trouwen.

12. Dan moet hij haar in zijn huis brengen. Ze moet haar haar en haar nagels kort knippen.

13. Ze moet de kleren uittrekken die ze droeg toen ze gevangen werd genomen. Ze mag een hele maand in zijn huis blijven om over haar vader en moeder te treuren. Daarna mag hij met haar trouwen.

14. Maar als hij niet meer van haar houdt, moet hij haar vrij laten vertrekken. Hij mag haar in geen geval verkopen, want ze is geen slavin. Maar hij had haar gedwongen om met hem te trouwen.

15. Stel dat een man twee vrouwen heeft, en van de ene wel houdt, maar van de andere niet. En stel dat ze allebei zonen hebben gekregen, en de oudste zoon is van de vrouw van wie hij niet houdt.

16. Als hij dan zijn erfenis gaat verdelen, mag hij niet de rechten die de oudste zoon heeft, geven aan een jongere zoon (van de vrouw van wie hij wél houdt), in plaats van aan zijn oudste zoon (van de vrouw van wie hij níet houdt).

17. Hij móet aan zijn oudste zoon, de zoon van de vrouw van wie hij niet houdt, alles geven waar hij als oudste zoon recht op heeft: hij moet hem een twee keer zo grote erfenis geven als de andere zonen. Want hij is de zoon die het eerst uit hem is geboren. Hij heeft de rechten van oudste zoon.

Wetten over allerlei andere dingen

18. Stel dat iemand een slechte, ongehoorzame zoon heeft. Hij wil nooit naar zijn vader en moeder luisteren. Ze bestraffen hem wel, maar hij wil hen niet gehoorzamen.

19. Dan moeten zijn ouders hem naar de leiders van zijn stad brengen, in de poort van zijn woonplaats.

20. Ze moeten tegen de leiders zeggen: 'Deze zoon van ons is slecht en ongehoorzaam. Hij wil niet naar ons luisteren. Hij jaagt het geld er doorheen en is een dronkenlap.'

21. Dan moeten alle mannen van de stad hem met stenen doodgooien. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen. Heel Israël zal ervan horen en zal ontzag hebben.

22. Stel dat iemand voor een misdaad de doodstraf krijgt en zijn lijk wordt aan een paal gehangen.

23. Dan mag zijn lijk niet 's nachts aan de paal blijven hangen. De man moet nog op dezelfde dag begraven worden. Want iemand die aan een paal is gehangen, is door God vervloekt. Als jullie het lijk laten hangen, maken jullie dus het land onrein. (lees verder)