BasisBijbel

Daniël 11:27-39 BasisBijbel (BB)

27. En die twee koningen zullen allebei proberen de ander te bedriegen. Ze zullen allebei doen alsof ze een verbond willen sluiten. Ze zullen aan één tafel zitten en met elkaar overleggen, maar intussen proberen ze elkaar te bedriegen. Maar hun plannen zullen mislukken. Want de tijd die God heeft bepaald, is nog niet gekomen.

28. De koning van het Noorden zal met een grote buit naar zijn land teruggaan. Hij zal een vijand zijn van het land dat een verbond met God heeft. Daarom zal hij vreselijke dingen doen. Daarna zal hij teruggaan naar zijn land.

29. Op een bepaald moment zal hij opnieuw het Zuiden aanvallen. Maar deze keer zal het niet zo gaan als de vorige keer.

30. Want de Kittieten zullen met hun schepen tegen hem oprukken en zijn aanval afslaan. Daardoor zal hij de moed verliezen en teruggaan naar zijn land. Maar op de terugweg daarheen zal hij eerst zijn woede koelen op het land dat een verbond met God heeft. Hij zal zelfs een verbond sluiten met Joden die hun verbond met God verbreken.

31. Hij zal een leger naar Jeruzalem sturen. Dat zal het heiligdom en de burchten verwoesten. Hij zal ervoor zorgen dat de dagelijkse offers niet meer worden gebracht. Ze zullen een afgodsbeeld neerzetten dat vernietiging brengt.

32. En de mensen die zich niet aan hun verbond met God houden, zullen doen alsof dat niet zo is. Daardoor bederven ze het verbond. Maar de mensen die hun God werkelijk kennen, zullen sterk zijn. Zij zullen standhouden.

33. Wijze mensen van het volk zullen veel andere mensen leren [ hoe ze moeten leven zoals God het wil ]. In die tijd zullen ze vervolgd worden. Ze worden gedood, verbrand, gevangen genomen, beroofd.

34. In die tijd zullen ze weinig hulp krijgen. Veel van hen zullen doen alsof ze niet langer bij het verbond horen.

35. En [ ook ] sommige van de wijze mensen zullen zich laten verleiden om ontrouw te worden. Zo zal blijken wie echt geloof heeft en wie niet. Dat zal duren tot aan het eind van de door God vastgestelde tijd.

36. En de koning zal kunnen doen wat hij wil. Daardoor zal hij trots worden en zich verbeelden dat hij machtiger is dan God. Zelfs tegen de Allerhoogste God zal hij beledigende dingen durven zeggen. En het zal goed met hem gaan, totdat zijn tijd om is en God hem straft. Want het staat vast dat dit zal gebeuren.

37. Hij zal zich niet bezighouden met de goden van zijn voorouders. Hij zal zich niets aantrekken van de god die zijn vrouwen aanbidden. Hij zal zich ook van God niets aantrekken. Want hij zal doen alsof hij hoger is dan alle goden.

38. Hij zal een god aanbidden die zijn voorouders nooit hebben gediend: de god van de burchten. Die zal hij aanbidden met goud, zilver, edelstenen en kostbare voorwerpen.

39. Met de hulp van deze god zal hij de grote steden aanvallen en veroveren. Iedereen die dezelfde god aanbidt, zal hij belonen. Hij zal hen tot heersers over veel grote steden maken. Hij zal hun een groot gebied geven tegen een hoge prijs.