1. De koning kon nu rustig in zijn paleis wonen, want de Heer had hem aan alle kanten rust gegeven van zijn vijanden.
2. Toen zei de koning tegen de profeet Natan: "Kijk toch eens! Ik woon in een paleis van cederhout, maar de kist van God staat in een tent!"
3. Toen zei Natan tegen de koning: "Doe wat u op uw hart heeft, want de Heer is met u."