BasisBijbel

2 Samuel 16:8-15 BasisBijbel (BB)

8. Jij bent koning geworden in de plaats van Saul. Nu straft de Heer je voor de dood van Saul en zijn familie! Want nu geeft de Heer het land aan Absalom! Hij wordt koning en jij zit in de ellende. Dat krijg je ervan, moordenaar!"

9. Abisaï zei tegen de koning: "Moet ik goedvinden dat die hond u vervloekt, mijn heer de koning? Laat me naar hem toegaan, dan hak ik zijn kop eraf!"

10. Maar de koning zei: "Wat hebben jullie ermee te maken, zonen van Zeruja? Laat hij me maar vervloeken! Als de Heer tegen hem heeft gezegd: 'Vervloek David,' wie zal hem dan tegenhouden?

11. Mijn eigen zoon wil mij doden. Dan zal deze man uit de stam van Benjamin dat toch zeker nog veel méér willen? Laat hem zijn gang maar gaan. Want de Heer heeft hem gezegd mij te vervloeken.

12. Maar misschien zal de Heer medelijden krijgen met mijn ellende. Misschien zal Hij mij ondanks deze vervloekingen toch willen zegenen."

13. En David trok verder met zijn mannen. Simeï liep op de andere berghelling mee. Hij bleef David vervloeken en stenen en stof naar hem gooien.

14. Moe kwamen de koning en alle mensen die bij hem waren tenslotte op een plek waar ze konden uitrusten.

15. Absalom was intussen met zijn mannen, het hele leger van Israël, in Jeruzalem aangekomen. Achitofel was bij hem.