BasisBijbel

2 Samuel 15:13-27 BasisBijbel (BB)

13. Toen kreeg David het bericht: "De Israëlieten hebben de kant van Absalom gekozen."

14. Toen zei hij tegen zijn dienaren in Jeruzalem: "We moeten snel voor Absalom vluchten. Want als hij zich haast, zullen we niet meer kunnen ontsnappen. Dan zal hij ons en de bewoners van de stad allemaal doden."

15. Ze antwoordden hem: "Zoals u wil. We zullen alles doen wat u zegt."

16. Toen vertrok de koning te voet uit het paleis, met al zijn mannen en dienaren. Maar hij liet tien van zijn bijvrouwen achter om op het paleis te passen.

17. Zo vertrok de koning uit de stad en al zijn mannen volgden hem.

18. Toen ze bij het Verre Huis kwamen, bleven ze staan. Al zijn mannen trokken langs hem heen. Ook zijn lijfwacht van Keretieten en Peletieten. Itai uit Gat had zich met 600 mannen bij hem aangesloten.

19. De koning vroeg hem: "Waarom zou jij ook met ons meegaan? Ga terug en blijf bij de [ nieuwe ] koning, want je bent een vreemdeling, gevlucht uit je eigen stad.

20. Je woont hier nog maar pas. Als je met ons meegaat, moet je wéér zwerven. Want ik moet vluchten en ik weet niet waar ik een veilige plaats zal vinden. Maar ga jij maar terug met je landgenoten. Het ga jullie goed!"

21. Maar Itai antwoordde: "Ik zweer dat ik overal zal gaan waar u zal gaan, mijn heer de koning. Dat zweer ik bij de Heer en bij u. Ook als het mij mijn leven zal kosten, zal ik u volgen."

22. Toen zei David tegen Itai: "Ga dan maar verder!" Toen trok Itai met al zijn mannen, hun vrouwen en kinderen voorbij.

23. De mensen die stonden te kijken, huilden hevig toen iedereen voorbij kwam. Toen stak ook de koning de beek Kidron over en de hele groep trok in de richting van de woestijn.

24. Ook Zadok, Abjatar en alle Levieten gingen met David mee. De Levieten droegen de kist van het verbond van God mee. Ze hadden de kist neergezet totdat alle mensen uit de stad waren overgestoken.

25. Toen zei de koning tegen Zadok: "Breng de kist van God weer naar de stad terug. Als de Heer medelijden met me zal hebben, zal Hij ervoor zorgen dat ik de kist van het verbond en Jeruzalem weer zal terugzien.

26. Maar als Hij niet meer om me geeft, mag Hij met me doen wat Hij wil."

27. Toen zei de koning tegen de priester Zadok: "Jij bent toch profeet? Ga gerust terug naar de stad, met je zoon Ahimaäz, en Jonatan, de zoon van Abjatar.