BasisBijbel

2 Samuel 14:16-33 BasisBijbel (BB)

16. Hij zal naar me luisteren. Hij zal me willen helpen om mij en mijn zoon te redden. Want anders verdwijnt onze naam uit het volk van God.

17. De koning zal mij wel geruststellen. Want hij is zo wijs als een engel van God. Mijn koning hoort van de Heer wat goed en wat slecht is.' Want de Heer uw God is met u."

18. Toen zei de koning tegen de vrouw: "Geef me eerlijk antwoord op mijn vraag."

19. De vrouw zei: "Vraagt u het maar." Toen zei de koning: "Heeft Joab dit allemaal met je afgesproken?" De vrouw antwoordde: "Mijn heer de koning, ik zweer dat ik tegen u niet durf te liegen. Inderdaad heeft uw dienaar Joab mij dit bevolen. Hij heeft mij gezegd wat ik tegen u moest zeggen.

20. Hij heeft dit gedaan om u een andere kijk op de zaak te geven. Maar u bent zo wijs als een engel van God. U weet alles wat er op aarde gebeurt."

21. Daarna zei de koning tegen Joab: "Ik zal doen wat je wil. Ga Absalom halen."

22. Joab knielde dankbaar voor de koning neer. Hij boog zich diep en dankte de koning. Hij zei: "Dank u wel, mijn heer de koning, dat u naar mij heeft geluisterd. Dank u dat u heeft gedaan wat ik vroeg."

23. Joab ging naar Gesur en bracht Absalom naar Jeruzalem terug.

24. De koning zei: "Hij moet naar zijn eigen huis gaan. Hij mag niet bij me komen." Dus ging Absalom naar zijn eigen huis en kwam niet bij de koning.

25. In die tijd zag niemand in Israël er zo knap uit als Absalom. Van top tot teen zag hij er geweldig uit.

26. Eén keer per jaar liet hij zijn haar knippen, omdat hij het dan te zwaar vond worden. Het afgeknipte haar liet hij dan wegen. Het woog 200 sikkels zilver [ (ruim 2 kilo) ], gewogen met de koninklijke sikkel.

27. Absalom had drie zonen en een dochter. De dochter heette Tamar. Ze was erg mooi.

28. Absalom woonde al weer twee jaar in Jeruzalem. Maar hij had nog steeds zijn vader niet ontmoet.

29. Hij liet Joab roepen. Hij wilde hem vragen om voor hem naar de koning te gaan. Maar Joab wilde niet komen. Absalom liet hem voor de tweede keer roepen. Weer kwam Joab niet.

30. Toen zei hij tegen zijn dienaren: "Joab heeft een akker die vlak naast de mijne ligt. Daar staat graan op. Ga erheen en steek zijn akker in brand." En de dienaren van Absalom staken de akker in brand.

31. Toen ging Joab naar Absaloms huis en vroeg hem: "Waarom hebben je dienaren mijn akker in brand gestoken?"

32. Absalom antwoordde Joab: "Ik heb je laten roepen, want ik wil dat je voor mij naar de koning gaat. Zeg tegen hem: 'Absalom vraagt: Waarom heeft u mij uit Gesur laten komen? Ik had beter daar kunnen blijven. Ik wil u spreken. Als ik schuldig ben, mag u mij doden'."

33. Joab ging naar de koning en bracht Absaloms boodschap aan hem over. Toen riep de koning Absalom. Hij kwam bij de koning en boog zich diep voor hem. En de koning omhelsde hem.