BasisBijbel

2 Samuel 1:11-21 BasisBijbel (BB)

11. Toen scheurde David zijn kleren [ als teken van verdriet ]. Alle mannen die bij hem waren deden hetzelfde.

12. Ze huilden en aten niets tot de avond. Want ze treurden over Saul en over zijn zoon Jonatan, over het volk van de Heer en over Israël, omdat zij waren gedood.

13. Daarna vroeg David aan de jongen die hem de boodschap had gebracht: "Waar kom je vandaan?" Hij antwoordde: "Ik ben de zoon van een vreemdeling, een man uit Amalek."

14. David riep tegen hem: "Wat? Hoe heb jij de koning durven doden?"

15. Hij riep één van zijn mannen en beval: "Kom hier en steek hem dood." Dat deed hij.

16. David zei tegen de Amalekiet: "Dit is je eigen schuld. Je eigen mond heeft je beschuldigd. Je hebt zelf gezegd dat je de man hebt gedood die door de Heer tot koning was gezalfd."

17. David zong het volgende treurlied over Saul en Jonatan.

18. Hij noemde het 'Het lied van de boog.' Hij gaf het bevel dat alle Judeeërs dit lied moesten leren. Het lied staat opgeschreven in het 'Boek van Jasar.'

19. David zong: "Israël, de leiders waar je zo trots op was,liggen verslagen op je heuvels!Je helden zijn gedood!

20. Vertel het niet in Gat.Zeg het niet in de straten van Askelon.Want de Filistijnse vrouwen zouden blij zijnen hun dochters zouden juichen als ze het hoorden.

21. Bergen van Gilboa,laat er geen dauw of regen meer vallen op je hoge weiden.Want daar liggen de schilden van de helden,neergesmeten op de grond.Daar ligt het schild van Saul,alsof Saul nooit tot koning gezalfd was.