2 Samuel

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24

BasisBijbel

2 Samuel 5 BasisBijbel (BB)

David wordt koning van heel Israël

1. Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk.

2. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En de Heer beloofde u dat u Israël zou leiden en koning van Israël zou worden."

3. Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van Israël.

4. David was 30 jaar oud toen hij koning werd. Hij heeft 40 jaar geregeerd.

5. In Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en in Jeruzalem 33 jaar over heel Israël en Juda.

David gaat in Jeruzalem wonen

6. De koning trok met zijn leger naar Jeruzalem en viel de stad aan. Maar de bewoners, de Jebusieten, zeiden tegen David: "U komt hier niet binnen! Blinden en lammen zouden u nog kunnen tegenhouden!" Ze bedoelden dat het David nooit zou lukken om de stad te veroveren.

7. Maar het lukte David om in de stad te komen. Hij veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David.'

8. David had gezegd: "Wie door de watergang de stad binnendringt en de Jebusieten en hun lammen en blinden verslaat, wordt aanvoerder van mijn leger." Sindsdien wordt er gezegd: 'Blinden en lammen mogen het huis niet in.' David hield niet van lammen en blinden.

9. David ging in de burcht Sion wonen en noemde die: 'Stad van David'. Hij bouwde er muren omheen, vanaf de Millo-burcht tot aan het paleis dat meer naar binnen lag.

10. David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

11. Koning Hiram van Tyrus stuurde boodschappers naar David. Hij liet hen cederhout, timmermannen en metselaars naar David brengen, om voor David een paleis te bouwen.

12. Daaraan merkte David dat de Heer hem tot een machtig en beroemd koning had gemaakt. Want Hij wilde goed zijn voor zijn volk Israël.

13. Toen David uit Hebron vertrokken was en in Jeruzalem was gaan wonen, trouwde hij met nog meer vrouwen en bijvrouwen . Hij kreeg nog meer zonen en dochters.

14. Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem werden geboren: Sammua, Sobab, Natan, Salomo,

15. Jibchar, Elisua, Nefeg,

16. Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet.

David verslaat de Filistijnen

17. De Filistijnen hoorden dat David koning van heel Israël was geworden. Toen trokken ze met hun hele leger op om David te verslaan. Maar David hoorde het en trok naar de burcht.

18. De Filistijnen verzamelden zich in het Refaïm-dal.

19. David vroeg aan de Heer: "Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U mij de overwinning geven?" De Heer antwoordde David: "Ga. Ik zal je de overwinning geven."

20. David trok met zijn leger naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. David zei: "De Heer is door mijn vijanden heen gebroken, zoals water een dam doorbreekt." Daarom wordt die plaats Baäl-Perazim [ (= 'de Heer breekt door') ] genoemd.

21. De Filistijnen lieten zelfs hun godenbeelden achter [ toen zij op de vlucht sloegen ]. David en zijn mannen namen die mee.

22. De Filistijnen verzamelden zich opnieuw in het Refaïm-dal. En opnieuw vroeg David de Heer om raad.

23. De Heer zei: "Ga niet recht op hen af. Trek om hen heen tot je achter hen bent, bij de moerbeibomen.

24. Val hen vandaar snel aan, zodra je het geluid van voetstappen hoort in de toppen van de bomen. Want dan ben Ik met mijn leger gekomen om het leger van de Filistijnen te verslaan. Ik ga voor je uit."

25. David deed wat de Heer gezegd had en versloeg de Filistijnen. Hij achtervolgde hen vanaf Geba tot aan Gezer.