BasisBijbel

2 Kronieken 36:1-15 BasisBijbel (BB)

1. Toen kroonden de mensen Josia's zoon Joahaz tot koning in Jeruzalem, in de plaats van zijn vader.

2. Joahaz was 23 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde drie maanden in Jeruzalem.

3. Toen zette de koning van Egypte hem af. Het land moest een boete betalen van 100 talenten [ (3000 kilo) ] zilver en 1 talent [ (30 kilo) ] goud.

4. Hij maakte Josia's andere zoon, Eljakim, koning van Juda en Jeruzalem. Hij gaf hem een andere naam: Jojakim. Maar Joahaz nam hij gevangen mee naar Egypte.

5. Jojakim was 25 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 11 jaar in Jeruzalem. Hij leefde niet zoals de Heer het wil.

6. Daarom viel koning Nebukadnezar van Babel hem aan. Hij veroverde Jeruzalem en nam Jojakim gevangen. Hij boeide hem met twee koperen ketenen en nam hem zo mee naar Babel.

7. Hij nam ook de voorwerpen uit de tempel van de Heer mee naar Babel. Die zette hij in zijn tempel in Babel.

8. De rest van wat Jojakim allemaal heeft gedaan, met alle vreselijke dingen die hij deed, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Zijn zoon Jojachin werd na hem koning van Juda.

9. Jojachin was 18 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde drie maanden en tien dagen in Jeruzalem. Hij leefde niet zoals de Heer het wil.

10. Koning Nebukadnezar liet hem in het volgende voorjaar naar Babel brengen, samen met alle gouden en zilveren voorwerpen uit de tempel van de Heer. Daarna maakte hij Jojachins broer, Zedekia, koning van Juda in Jeruzalem.

11. Zedekia was 21 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 11 jaar in Jeruzalem.

12. Hij leefde niet zoals de Heer het wil. De profeet Jeremia waarschuwde hem namens de Heer, maar toch kreeg hij geen spijt.

13. Bovendien kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnezar, aan wie hij trouw had moeten zweren. Hij hield zich dus niet aan zijn eed. En hij weigerde om de Heer, de God van Israël weer te gaan dienen.

14. Ook alle leiders van het land en van de priesters waren ontrouw aan God. Ze deden dezelfde vreselijke dingen als de andere volken. Ook maakten ze godenbeelden en zetten die in de tempel van de Heer in Jeruzalem.

15. De Heer, de God van hun voorouders, waarschuwde hen wel steeds door zijn profeten. Want Hij hield nog steeds van zijn volk en van zijn tempel.