BasisBijbel

2 Kronieken 34:18-31 BasisBijbel (BB)

18. En de priester Hilkia heeft mij een boek gegeven." Safan las de koning eruit voor.

19. Toen de koning had gehoord wat er in het wetboek stond, scheurde hij zijn kleren [ als teken van verdriet ].

20. Hij liet Hilkia, Ahikam de zoon van Safan, Abdon de zoon van Micha, de schrijver Safan en zijn dienaar Asaja komen.

21. Hij zei tegen hen: "Ga voor mij en voor de mensen die nog in Israël en Juda zijn overgebleven aan de Heer vragen wat we moeten doen. Want de Heer zal woedend zijn dat wij en onze voorouders niet hebben gedaan wat er in dit wetboek staat."

22. Toen ging Hilkia met de anderen naar de profetes Hulda. (Zij was de vrouw van Sallum, de zoon van Tokat, die een zoon was van Hasra. Sallum was de bewaarder van de priesterkleren.) Hulda woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem. Ze vertelden haar wat er was gebeurd.

23. Ze antwoordde: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zeg tegen de man die jullie naar Mij toe gestuurd heeft:

24. Ik zal een ramp laten komen over de bewoners van deze stad. Ze zullen getroffen worden door alle vervloekingen die in het boek staan dat aan de koning van Juda is voorgelezen.

25. Want ze hebben Mij verlaten. Ze hebben offers gebracht aan andere goden. Ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met hun zelfgemaakte goden. Daarom zal Ik deze stad straffen. Niets zal Mij nog kunnen tegenhouden.

26. Maar zeg tegen de koning van Juda, die jullie heeft gestuurd om Mij om raad te vragen: Dit zegt de Heer, de God van Israël: u heeft gehoord wat er in het wetboek staat.

27. U bent er heel erg van geschrokken en wilde Mij gehoorzaam zijn. U heeft Mij laten zien dat u heel erg spijt heeft van alles wat er is gebeurd. U vond het vreselijk wat er met deze stad en haar bewoners gaat gebeuren. U heeft uw kleren gescheurd en voor Mij gehuild van spijt en verdriet. Ik heb u gehoord.

28. Daarom zal dit pas gebeuren als u gestorven bent. U zal het niet zelf meemaken en het niet zien gebeuren." Ze brachten het antwoord over aan de koning.

29. Toen liet de koning alle leiders van Juda en Jeruzalem bij zich komen.

30. De koning ging naar de tempel van de Heer. Iedereen ging met hem mee: alle mannen van Juda, alle bewoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, en het hele volk, van hoog tot laag, jong en oud. De koning las hun het hele boek van het verbond voor dat in de tempel van de Heer was gevonden.

31. Toen ging hij staan en sloot een verbond met het volk en de Heer. Ze beloofden dat ze voortaan met hun hele hart en hun hele ziel de Heer zouden dienen. Voortaan zouden ze gehoorzaam zijn aan de wetten en leefregels die in het boek van het verbond waren opgeschreven.