BasisBijbel

2 Kronieken 30:13-27 BasisBijbel (BB)

13. Een enorme groep mensen kwam in de tweede maand naar Jeruzalem om het [ Paasfeest en het ] Feest van de Ongezuurde Broden te vieren.

14. In Jeruzalem braken ze de altaren voor de afgoden af. Ze gooiden alles in de beek Kidron.

15. Daarna vierden ze het Paasfeest op de 14e dag van de tweede maand. De priesters en Levieten schaamden zich voor wat ze vroeger hadden gedaan. Daarom maakten ze zich klaar voor de Heer en brachten brand-offers in de tempel van de Heer [ om vergeving te krijgen ].

16. Allemaal deden ze het werk zoals dat stond beschreven in de wet van Mozes, de dienaar van God. De Levieten gaven de priesters de schalen met het bloed aan en de priesters wierpen dat bloed rondom tegen het altaar.

17. Want omdat veel mensen zich niet klaargemaakt hadden voor de Heer, mochten ze niet zelf hun paaslam slachten. Daarom deden de Levieten dat voor hen.

18. Want het grootste deel van de mensen (waarvan er heel veel uit het gebied van Efraïm, Manasse, Issaschar en Zebulon kwamen) had zich niet voor de Heer klaargemaakt. Toch aten ze het Paaslam. Dat was niet zoals de Heer het had bevolen. Daarom bad Hizkia voor hen: "Heer, U bent goed.

19. Vergeef alstublieft iedereen die U nu weer wil aanbidden, ook al heeft hij zich niet goed op dit feest voorbereid."

20. En de Heer deed wat Hizkia Hem had gevraagd en strafte het volk niet.

21. Zeven dagen lang vierden de Israëlieten in Jeruzalem het Feest van de Ongegiste Broden. Ze waren heel erg blij. De Levieten en de priesters prezen elke dag de Heer met liederen en muziek.

22. Hizkia prees de Levieten, omdat ze hun werk voor de Heer zo goed hadden gedaan. Zeven dagen lang vierde iedereen feest. Ze aten het paaslam, slachtten dieren voor dank-offers voor de Heer en prezen de God van hun voorouders.

23. Toen de zeven dagen voorbij waren, werd er besloten om nóg zeven dagen feest te vieren. Iedereen was heel erg blij.

24. Koning Hizkia gaf aan het volk 1000 stieren en 7000 schapen [ voor alle vlees-offers ]. De bestuurders van het land gaven nóg 1000 stieren en 10.000 schapen. En heel veel priesters maakten zich klaar voor hun werk voor de Heer.

25. Iedereen in Juda vierde feest: de priesters, de Levieten, de Israëlieten en de vreemdelingen die in Juda en Israël woonden en die naar Jeruzalem waren gekomen.

26. Het was een groot feest. Want sinds de tijd dat Salomo, de zoon van David, koning van Israël was, was het feest niet zo uitbundig gevierd als nu.

27. De priesters zegenden het volk en God luisterde naar hen in zijn woning in de hemel. (lees verder)