1. Josafat, de koning van Juda, kwam veilig terug in Jeruzalem.
2. De profeet Jehu, de zoon van Hanani, ging hem tegemoet. Hij zei tegen koning Josafat: "Mag u slechte mensen helpen en bevriend zijn met mensen die zich niets van de Heer aantrekken? De Heer is kwaad op u over wat u heeft gedaan.
3. Maar Hij heeft ook goede dingen bij u gezien. Want u heeft de heilige palen uit het land weggehaald en u heeft God met hart en ziel willen dienen."
4. Josafat bleef in Jeruzalem. Wel reisde hij rond door het hele land. Hij maakte een rondreis van Berseba [ in het zuiden ] tot aan de bergen van Efraïm [ in het noorden ]. Hij wist de mensen terug te brengen bij de Heer, de God van hun voorouders.