BasisBijbel

2 Kronieken 18:1-16 BasisBijbel (BB)

1. Toen Josafat rijk en beroemd was geworden, liet hij zijn zoon [ Joram ] trouwen met een vrouw uit de familie van Achab.

2. Na een paar jaar ging hij op bezoek bij Achab in Samaria. Achab maakte een feestmaaltijd klaar voor Josafat en zijn mannen. Hij liet grote aantallen schapen en koeien slachten. Hij probeerde Josafat over te halen om met hem Ramot in Gilead te gaan veroveren.

3. Koning Achab van Israël vroeg aan koning Josafat van Juda: "Wilt u mij helpen om Ramot in Gilead te veroveren?" Josafat antwoordde: "Ik doe mee. Ik, mijn leger en mijn paarden staan voor u klaar.

4. Maar vraag eerst de Heer om raad."

5. Toen liet de koning van Israël ongeveer 400 profeten komen. Hij vroeg hun: "Zal ik naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Ze zeiden: "Ga, want de Heer zal u de overwinning geven."

6. Maar Josafat zei: "Er is toch nóg een profeet van de Heer? Laten we het ook aan hém vragen."

7. Achab antwoordde: "Er is nog één man door wie we de Heer om raad kunnen vragen. Dat is Micha, de zoon van Jimla. Maar ik haat hem. Want hij profeteert over mij nooit iets goeds, maar alleen maar slechte dingen." Josafat zei: "Dat moet u niet zeggen!"

8. Toen riep koning Achab een dienaar en zei: "Ga onmiddellijk Micha halen."

9. Koning Achab en koning Josafat zaten allebei op hun troon met hun koningsmantel om. Ze zaten op het plein bij de ingang van de poort van Samaria. De profeten stonden vóór hen te profeteren.

10. Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens gemaakt. Hij zei: "Dit zegt de Heer: U zal Aram stoten totdat u het heeft vernietigd."

11. En alle profeten profeteerden hetzelfde: "Ga naar Ramot in Gilead, want u zal het kunnen veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

12. De man die Micha was gaan halen, zei tegen Micha: "De profeten hebben allemaal tegen de koning gezegd dat hij Ramot zal veroveren. Zeg alsjeblieft hetzelfde als zij!"

13. Maar Micha zei: "Ik zweer bij de Heer dat ik alleen zal zeggen wat de Heer wil dat ik zeg."

14. Toen hij bij de koning kwam, vroeg de koning hem: "Micha, zullen wij naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Hij antwoordde: "Ga, u zal het veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

15. Maar de koning zei tegen hem: "Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me alleen de waarheid van de Heer zegt?"

16. Toen zei Micha: "Ik zag het hele leger van Israël over de bergen verspreid, als schapen die geen herder hebben. En de Heer zei: 'Deze mensen hebben geen heer. Laten ze allemaal weer in vrede naar huis gaan.' "