2 Korintiërs

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13

BasisBijbel

2 Korintiërs 8 BasisBijbel (BB)

Een geschenk voor medegelovigen

1. Broeders en zusters, verder willen we jullie vertellen hoe goed God voor de gemeenten in Macedonië is geweest.

2. De gemeenten daar worden erg vervolgd. Toch zijn ze heel erg blij. Daardoor hebben ze heel veel gegeven, ook al zijn ze erg arm.

3. Want geloof me, ze hebben zoveel gegeven als ze konden. Zelfs meer dan ze konden missen.

4. Ze wilden heel erg graag dat we een geschenk van hen zouden meenemen voor de gelovigen [ in Jeruzalem ].

5. En ze gaven op een manier die we niet hadden durven verwachten: ze gaven zichzelf. Eerst aan de Heer, en toen door de wil van God ook aan ons.

6. Titus was al begonnen om ook bij jullie een geschenk te verzamelen. En nu hebben we hem gevraagd om dat af te maken.

7. Jullie zijn in alles een voorbeeld [ voor de andere gemeenten ]: in geloof, in spreken, in kennis, in ijver en in liefde voor ons. Wees daarom ook met dit geschenk een voorbeeld voor anderen.

8. Dat is geen bevel. Maar ik wil jullie vertellen hoe andere mensen hun best gedaan hebben om veel te geven. Dat kan een aanmoediging voor jullie zijn om óók te laten zien dat jullie liefde echt is.

9. Jullie weten immers hoe onze Heer Jezus Christus Zelf ook liet zien hoeveel Hij van ons hield. Dat deed Hij door Zelf arm te worden voor ons, ook al was Hij heel erg rijk. Door Zelf arm te worden, wilde Hij ons rijk maken.

10. Ik denk dat het goed is om het ophalen van het geschenk nu af te maken. Jullie zijn daar vorig jaar immers al mee begonnen.

11. Maak dat dan nu af. Dan kunnen jullie net zoveel ophalen als jullie van plan waren.

12. Denk erom: als mensen graag willen geven, moeten ze niet méér geven dan ze kunnen.

13. Want het is niet mijn bedoeling dat jullie straks zelf tekort komen doordat jullie andere mensen hebben geholpen.

14. Maar het is gewoon eerlijk als jullie van je overvloed geven aan mensen die te weinig hebben. Dan kunnen zij weer aan jullie geven, als júllie een keer tekort komen. Zo wordt alles eerlijk verdeeld.

15. Dat is net zoals er [ in de Boeken ] staat: "Wie veel verzameld had, hield niet over, en wie weinig verzameld had, had niet te weinig."

Het wegbrengen van het geschenk

16. Ik dank de Heer dat Hij ervoor heeft gezorgd dat Titus net zoveel van jullie houdt als ik.

17. Ik had Titus wel gevraagd om naar jullie toe te gaan, maar dat had ik niet hoeven doen. Hij houdt zóveel van jullie dat hij het zelf ook graag wilde.

18. We hebben nog een broeder met hem meegestuurd. Deze broeder wordt door alle gemeenten geprezen om zijn werk voor het goede nieuws.

19. En dat is niet het enige. De gemeenten hebben ook besloten dat hij met ons mee zal reizen als we jullie geschenk gaan wegbrengen. Door dat geschenk zal de Heer geprezen worden. En de mensen zullen eraan kunnen zien dat we elkaar graag helpen.

20. En door die broeder mee te nemen, zal niemand ons ervan verdenken dat we jullie grote geschenk willen stelen.

21. We willen niet alleen dat de Heer goedkeurt wat we doen. Ook de mensen moeten niets slechts van ons kunnen zeggen.

22. We sturen nóg een broeder met hen mee. Ook hij is iemand die hard werkt voor de Heer en die betrouwbaar is. En nu hij weet dat hij jullie helemaal kan vertrouwen, werkt hij harder dan ooit.

23. Titus is dus mijn reisgenoot en mijn medewerker bij jullie. De twee andere broeders zijn door de gemeenten met hem meegestuurd. Hun werk eert Christus.

24. Ontvang hen gastvrij. Dan laten jullie aan de gemeenten zien dat jullie werkelijk van hen houden. Dan weten we ook dat we niet voor niets over jullie hebben opgeschept. (lees verder)