BasisBijbel

2 Koningen 9:16-34 BasisBijbel (BB)

16. Daarna reed Jehu op zijn wagen naar Jizreël, waar koning Joram ziek in bed lag. Koning Ahazia van Juda was op dat moment bij koning Joram op ziekenbezoek.

17. De wachtpost op de toren van Jizreël zag de bende van Jehu aankomen en zei: "Ik zie een troep mannen aankomen." Koning Joram zei: "Stuur er een ruiter heen om te vragen of ze in vrede komen."

18. De ruiter reed hun tegemoet en zei: "De koning vraagt of jullie in vrede komen." Maar Jehu zei: "Wat maakt jou dat uit! Volg mij!" De wachtpost vertelde de koning: "De boodschapper is bij die troep mannen aangekomen. Maar hij komt niet terug."

19. Toen stuurde de koning een tweede boodschapper. Ook hij kwam bij de mannen aan en zei: "De koning vraagt of jullie in vrede komen." Maar Jehu zei: "Wat maakt jou dat uit! Volg mij!"

20. En de wachtpost vertelde aan de koning: "Hij is bij die mannen aangekomen. Maar hij komt niet terug. En als ik zie hoe snel ze rijden, moet het wel Jehu zijn, de zoon van Nimsi, want die rijdt altijd als een razende."

21. Toen zei koning Joram: "Span de paarden voor de wagen." Zo reed hij Jehu tegemoet. Ook koning Ahazia van Juda ging op zijn eigen wagen Jehu tegemoet. Ze bereikten hem bij de akker van Nabot uit Jizreël.

22. Zodra Joram Jehu zag, vroeg hij: "Kom je in vrede, Jehu?" Maar Jehu antwoordde: "Vrede? Niet zolang uw moeder doorgaat met het dienen van de afgoden en met haar toverkunsten!"

23. Snel keerde Joram de wagen en sloeg op de vlucht. Hij riep naar Ahazia: "Verraad, Ahazia!"

24. Maar Jehu pakte zijn boog, spande hem zo ver als hij kon en schoot. Hij raakte Joram tussen zijn schouders en de pijl ging dwars door zijn hart. De koning zakte in zijn wagen in elkaar.

25. Jehu zei tegen zijn aanvoerder Bidkar: "Til hem op en gooi hem op de akker van Nabot. Misschien weet je nog dat de Heer, toen jij en ik in dienst waren van koning Achab, gezegd heeft:

26. 'Ik heb gisteravond het bloed gezien van Nabot en zijn zonen, zegt de Heer. Ik zal u op deze akker voor hun dood straffen, zegt de Heer.' Til hem dus op en gooi hem op de akker, zoals de Heer gezegd heeft."

27. Toen koning Ahazia dat zag, vluchtte hij in de richting van Bet-Haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: "Grijp hem ook! Schiet hem van zijn wagen!" Ze schoten hem neer toen ze op de helling naar Gur bij Jibleam waren. Hij wist nog Megiddo te bereiken. Daar stierf hij.

28. Zijn dienaren brachten hem op een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij de andere koningen in de 'Stad van David.'

29. Ahazia was koning van Juda geworden toen Joram, de zoon van Achab, 11 jaar koning van Israël was.

30. Jehu ging naar Jizreël. Toen Izebel dat hoorde, maakte ze zich op, versierde haar haar en keek uit het raam.

31. Toen ze Jehu door de poort zag binnen rijden, riep ze naar hem: "Dag Zimri , hoe gaat het met jou, koningsmoordenaar?"

32. Hij keek omhoog naar het raam en zei: "Wie staat er aan mijn kant? Wie?"

33. Toen twee of drie dienaren hem aankeken, zei hij: "Gooi haar het raam uit!" Ze gooiden haar naar beneden, zodat haar bloed rondspatte tegen de muur en de paarden. Jehu vertrapte haar met zijn paard.

34. Toen ging hij naar binnen om te eten en te drinken. Daarna zei hij: "Ga eens naar die vervloekte vrouw kijken en zorg dat ze wordt begraven. Ze is tenslotte een koningsdochter."