BasisBijbel

2 Koningen 23:26-33 BasisBijbel (BB)

26. Maar de Heer was nog steeds woedend op Juda, omdat koning Manasse[ , de grootvader van Josia, ] Hem zo vreselijk kwaad had gemaakt met alles wat hij had gedaan.

27. Daarom zei de Heer: "Ook met Juda wil Ik niets meer te maken hebben. Net zoals met Israël. Ik wil niet meer in Jeruzalem wonen, de stad die Ik had uitgekozen. Ik zal niet meer in de tempel wonen waarvan Ik gezegd had dat Ik daar zou wonen."

28. De rest van wat Josia allemaal heeft gedaan, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda.

29. In de tijd dat Josia koning was, trok koning Necho van Egypte met zijn leger [ dwars door Juda ] naar de koning van Assur, bij de rivier de Eufraat. Koning Josia viel hem met zijn leger bij Megiddo aan [ omdat hij hem niet door Juda wilde laten trekken ]. Maar Necho doodde Josia zodra hij hem zag.

30. Josia's dienaren brachten zijn lijk van Megiddo op een strijdwagen terug naar Jeruzalem. Daar begroeven ze hem in zijn graf. Toen kroonden de mensen Josia's zoon Joahaz tot koning van Juda.

31. Joahaz was 23 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde drie maanden in Jeruzalem. Zijn moeder heette Hamutal. Ze was een dochter van Jeremia. Ze kwam uit Libna.

32. Joahaz leefde niet zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvaders.

33. Na drie maanden zette koning Necho van Egypte hem gevangen in de stad Ribla in Hamat, zodat hij niet meer over Juda zou regeren. Hij liet Juda een belasting betalen van 100 talenten [ (3000 kilo) ] zilver en 1 talent [ (30 kilo) ] goud.