BasisBijbel

2 Koningen 22:13-20 BasisBijbel (BB)

13. Hij zei tegen hen: "Ga voor mij en voor het hele volk van Juda aan de Heer vragen wat we moeten doen. Want de Heer zal wel woedend zijn dat wij en onze voorouders niet hebben gedaan wat er in dit wetboek staat."

14. Toen gingen Hilkia, Ahikam, Achbor, Safan en Asaja naar de profetes Hulda. Zij was de vrouw van Sallum, de zoon van Tikva, die een zoon was van Harhas. (Sallum was de bewaarder van de priesterkleren). Ze woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem. Ze vertelden Hulda wat er was gebeurd.

15. Ze antwoordde: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zeg tegen de man die jullie heeft gestuurd:

16. Ik zal een ramp laten komen over de bewoners van deze stad. Alles wat in het boek staat dat de koning van Juda heeft gelezen, zal gebeuren.

17. Want ze hebben Mij verlaten. Ze hebben offers gebracht aan andere goden. Ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met hun zelfgemaakte goden. Daarom zal Ik deze stad straffen. Niets zal Mij nog kunnen tegenhouden.

18. Maar zeg tegen de koning van Juda, die jullie heeft gestuurd om Mij om raad te vragen:

19. Dit zegt de Heer, de God van Israël: U heeft gehoord wat er in het wetboek staat. U bent er heel erg van geschrokken en wilde Mij gehoorzaam zijn. U heeft Mij laten zien dat u heel erg spijt heeft van wat er allemaal is gebeurd. U vond het vreselijk wat er met deze stad en haar bewoners gaat gebeuren. U heeft uw kleren gescheurd en voor Mij gehuild van spijt en verdriet toen u hoorde dat deze stad verwoest zal worden. Ik heb u gehoord.

20. Daarom zal dit pas gebeuren als u gestorven bent. U zal het niet zelf meemaken en het niet zien gebeuren." Ze brachten het antwoord over aan de koning.