BasisBijbel

2 Koningen 22:1-13 BasisBijbel (BB)

1. Josia was acht jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 31 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Jedida. Ze was een dochter van Adaja. Ze kwam uit Bozkat.

2. Josia leefde zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvader David. Hij hield zich precies aan de wetten en leefregels van de Heer.

3. Toen Josia 18 jaar koning was, zei hij tegen de schrijver Safan (de zoon van Azalia, die een zoon was van Mesullam):

4. "Ga naar de tempel van de Heer. Zeg daar tegen de hogepriester Hilkia dat hij telt hoeveel geld de deurwachters van de mensen hebben gekregen voor de tempel van de Heer.

5. Hij moet dat geld geven aan de opzichters die toezicht houden op het werk aan de tempel van de Heer. Zij moeten daarmee de mensen betalen die de tempel van de Heer repareren:

6. de timmermannen, bouwers en metselaars. Ook moeten ze daarmee hout en stenen voor de reparaties kopen.

7. De opzichters zijn betrouwbare mannen. Daarom hoeven ze niet gecontroleerd te worden."

8. De hogepriester Hilkia kwam de schrijver Safan vertellen: "Ik heb in de tempel het wetboek van de Heer gevonden." Hij gaf het boek aan Safan en Safan las het.

9. Toen ging Safan naar de koning en deed verslag. Hij zei: "Uw dienaren hebben al het geld dat in de tempel was, verzameld en aan de opzichters gegeven die toezicht houden op het werk aan de tempel van de Heer.

10. En de priester Hilkia heeft mij een boek gegeven." En hij las het boek aan de koning voor.

11. Toen de koning had gehoord wat er in het wetboek stond, scheurde hij zijn kleren [ als teken van verdriet ].

12. Hij liet de hogepriester Hilkia, Ahikam de zoon van Safan, Achbor de zoon van Michaja, de schrijver Safan en zijn dienaar Asaja komen.

13. Hij zei tegen hen: "Ga voor mij en voor het hele volk van Juda aan de Heer vragen wat we moeten doen. Want de Heer zal wel woedend zijn dat wij en onze voorouders niet hebben gedaan wat er in dit wetboek staat."