2 Koningen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25

BasisBijbel

2 Koningen 8 BasisBijbel (BB)

De vrouw uit Sunem

1. Elisa had gezegd tegen de vrouw van wie hij de zoon weer levend had gemaakt: "Ga met je gezin in een ander land wonen. Want de Heer zal in Israël een hongersnood laten komen. Die zal zeven jaar duren.'

2. De vrouw had gedaan wat de profeet had gezegd: ze was met haar gezin in het land van de Filistijnen gaan wonen. Daar bleef ze zeven jaar.

3. Toen kwam ze terug naar haar land. Maar andere mensen hadden in die tijd haar huis en haar akker genomen. Daarom ging ze naar de koning, om hem om hulp te vragen.

4. Op het moment dat ze bij de koning kwam, stond de koning juist te praten met Gehazi, de dienaar van de profeet. Hij had hem gevraagd: "Vertel mij eens over alle geweldige dingen die Elisa heeft gedaan."

5. Gehazi was net aan het vertellen hoe Elisa de dode jongen levend had gemaakt. Juist op dat moment kwam de moeder van die jongen bij de koning. Ze wilde hem vragen haar te helpen om haar huis en akker weer terug te krijgen. Gehazi zei: "Mijn heer de koning, dat is de moeder van de jongen die Elisa levend heeft gemaakt!"

6. De koning vroeg haar wat er aan de hand was en ze vertelde hem alles. Hij gaf haar een dienaar mee en zei tegen hem: "Zorg dat ze alles terugkrijgt wat van haar was. Ook moeten ze haar betalen voor de oogsten die de akker heeft opgeleverd in die zeven jaar dat ze in het buitenland was."

Elisa in Damaskus

7. Elisa ging naar Damaskus. Op dat moment lag koning Benhadad van Aram daar ziek in bed. Hij hoorde dat de profeet in de stad was.

8. Hij zei tegen Hazaël: "Ga met een geschenk naar de profeet. Zeg hem dat hij aan de Heer moet vragen of ik zal genezen of niet."

9. Hazaël ging hem tegemoet. Hij nam een geschenk mee van allerlei kostbaarheden uit Damaskus. Er waren 40 kamelen nodig om alles te dragen. Hij ging naar Elisa en zei: "Ik ben gestuurd door Koning Benhadad van Aram. Hij vraagt u of hij zal genezen of niet."

10. Elisa zei: "Zeg hem dat hij niet zal genezen. De Heer heeft mij laten zien dat hij zal sterven."

11. Toen verstrakte hij. Hij bleef Hazaël zó strak aanstaren, dat Hazaël zich ongemakkelijk begon te voelen. Toen barstte de profeet in tranen uit.

12. Hazaël vroeg hem: "Heer, waarom huilt u?" Hij antwoordde: "Omdat ik zie wat jij de Israëlieten zal aandoen. Je zal hun steden in brand steken en hun jonge mannen doden. Zelfs zwangere vrouwen en baby's zul je doden!"

13. Hazaël zei: "Hoe zou ik zulke grote dingen kunnen doen? Ik ben helemaal niemand!" Elisa zei: "De Heer heeft me laten zien dat jij koning van Aram zal worden."

14. Toen ging Hazaël terug naar zijn heer. Koning Benhadad vroeg hem: "Wat heeft Elisa tegen je gezegd?" Hij antwoordde: "Hij heeft tegen me gezegd dat u beter zal worden."

15. Maar de volgende dag nam hij een deken, doopte die in water en legde de natte deken over het gezicht van de koning, zodat hij stikte. Daarna werd Hazaël koning van Aram.

Joram, koning van Juda

16. Toen Joram, de zoon van Achab, vijf jaar koning van Israël was, werd Joram, de zoon van Josafat, koning van Juda.

17. Hij was 32 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde acht jaar in Jeruzalem.

18. Hij leefde zoals de koningen van Israël geleefd hadden. Hij deed dezelfde slechte dingen als koning Achab had gedaan. Dat kwam doordat hij was getrouwd met een dochter van koning Achab van Israël. Hij leefde niet zoals de Heer het wil.

19. Maar de Heer wilde Juda niet vernietigen, omdat Hij aan David had beloofd dat altijd één van zijn zonen koning zou zijn.

20. In de tijd dat Joram koning van Juda was, kwamen de Edomieten in opstand tegen Juda. Ze kozen een eigen koning.

21. Toen trok koning Joram met zijn leger en al zijn strijdwagens naar Zaïr. 's Nachts viel hij de Edomieten aan die hem omsingeld hadden. Hij versloeg hen en de aanvoerders van de strijdwagens. Alle mannen sloegen voor hem op de vlucht.

22. Toch lukte het Edom om niet langer door Juda overheerst te worden, en dat is altijd zo gebleven. In die tijd kwam ook Libna tegen Juda in opstand en werd zelfstandig.

23. De rest van wat Joram allemaal heeft gedaan, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda.

24. Joram stierf en werd bij de andere koningen begraven in de 'Stad van David.' Zijn zoon Ahazia werd na hem koning van Juda.

Ahazia, koning van Juda

25. Toen Joram, de zoon van Achab, 12 jaar koning van Israël was, werd Ahazia, de zoon van [ de andere ] Joram, koning van Juda.

26. Hij was 22 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde één jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Atalia. Ze was een kleindochter van koning Omri van Israël.

27. Ahazia deed dezelfde slechte dingen als Achab en zijn familie en leefde niet zoals de Heer het wil. Dat kwam doordat hij getrouwd was met een vrouw uit de familie van Achab.

28. Koning Ahazia trok samen met koning Joram [ van Israël ] en zijn leger naar Ramot in Gilead. Daar streed hij tegen koning Hazaël van Aram. Maar hij raakte gewond.

29. Daarom ging koning Joram terug naar Jizreël, om te herstellen van zijn verwondingen. Koning Ahazia kwam Joram in Jizreël opzoeken toen hij daar ziek in bed lag.