BasisBijbel

1 Timoteüs 6:1-8 BasisBijbel (BB)

1. [ Gelovige ] slaven moeten respect hebben voor hun meesters. Dan kunnen de mensen niets slechts zeggen van God en van ons geloof.

2. Slaven die een gelovige meester hebben, mogen niet op hun meester neerkijken omdat hij een broeder is. Maar ze moeten hem juist nog beter dienen, omdat hij een gelovige en een broeder is die zijn best doet om goed te zijn voor zijn slaven. Leer de mensen deze dingen.

3. Er zullen ook mensen komen die andere dingen aan de broeders en zusters leren dan ik hun geleerd heb. Dat zijn trotse en eigenwijze mensen. Zij willen zich niet houden aan de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus. Ze houden zich niet aan de manier waarop we God moeten dienen.

4. Ze hebben er niets van begrepen. Ze maken ruzie en zeuren over onbelangrijke dingen. Ze veroorzaken jaloersheid, ruzies, geroddel en wantrouwen.

5. Al dat geharrewar ontstaat doordat ze niet meer helder denken en de waarheid zijn kwijtgeraakt. Ze denken dat het dienen van God een manier is om rijk te worden. Blijf bij zulke mensen uit de buurt.

6. Maar het dienen van God is wel een grote rijkdom, als we ook tevreden zijn met wat we hebben.

7. Want we hebben niets op de wereld meegebracht [ toen we geboren werden ], en het is duidelijk dat we ook niets uit de wereld kunnen meenemen [ als we sterven ].

8. Als we onderdak, eten, drinken en kleren hebben, moeten we tevreden zijn.