BasisBijbel

1 Samuel 7:10-17 BasisBijbel (BB)

10. Terwijl Samuel nog bezig was met het brand-offer, kwamen de Filistijnen al bij Mizpa aan. Toen liet de Heer het zó hevig onweren, dat de Filistijnen in paniek raakten. Daardoor werden ze verslagen door de Israëlieten.

11. Ze sloegen voor hen op de vlucht. De Israëlieten achtervolgden hen en versloegen hen tot voorbij Bet-Kar.

12. Toen zette Samuel een steen overeind tussen Mizpa en Sen. Hij noemde die steen: Eben-Haëzer [ (= 'Steen van de hulp') ]. "Want," zei hij, "tot hier heeft de Heer ons geholpen."

13. Zo werden de Filistijnen verslagen. Ze durfden het gebied van Israël niet meer binnen te vallen. Zolang Samuel leider van Israël was, was de Heer tegen de Filistijnen.

14. Het lukte Israël om de steden die de Filistijnen van hen hadden veroverd, weer terug te veroveren. Dat was het hele gebied van Ekron en Gat, met de dorpen die bij die steden hoorden. Ook tussen Israël en de Amorieten was er vrede.

15. Zijn leven lang leidde Samuel Israël.

16. Elk jaar reisde hij langs Bet-El, Gilgal en Mizpa. Dan gaf hij in die plaatsen leiding aan Israël.

17. Daarna ging hij altijd weer terug naar Rama. Want daar woonde hij en daar leidde hij Israël. Hij bouwde in Rama een altaar voor de Heer.