BasisBijbel

1 Samuel 3:1-8 BasisBijbel (BB)

1. De jonge Samuel diende de Heer. Hij hielp Eli bij het werk. In die tijd kwam er maar zelden een woord van de Heer. De Heer liet ook zelden iets in dromen zien.

2. Op een keer lag Eli in zijn kamer te slapen. Zijn ogen waren zó slecht geworden, dat hij niet meer kon zien.

3. Ook Samuel lag te slapen. De lamp van God, in de tent van de Heer waar de kist van het verbond stond, was nog niet uitgegaan.

4. Toen riep de Heer Samuel. Samuel zei: "Hier ben ik."

5. Daarna liep hij snel naar Eli en zei: "Hier ben ik. U heeft mij toch geroepen?" Maar Eli zei: "Ik heb je niet geroepen. Ga maar weer naar bed."

6. De Heer riep Samuel opnieuw. Samuel stond weer op, ging naar Eli en zei: "Hier ben ik. U heeft mij toch geroepen?" Maar Eli zei: "Ik heb je niet geroepen, jongen. Ga maar weer naar bed."

7. Samuel kende de Heer nog niet. De Heer had nog nooit tegen hem gesproken.

8. En de Heer riep Samuel nóg een keer, voor de derde keer. Hij stond weer op, ging naar Eli en zei: "Hier ben ik. U heeft mij toch geroepen?" Toen begreep Eli dat de Heer de jongen riep.