BasisBijbel

1 Samuel 20:11-30 BasisBijbel (BB)

11. Jonatan antwoordde: "Kom mee naar buiten, het veld in." Ze liepen samen het veld in.

12. Daar antwoordde Jonatan: "Ik zweer bij de Heer, de God van Israël: morgen of overmorgen zal ik rond deze tijd naar mijn vader gaan. Dan zal ik bij hem uitzoeken, hoe hij over je denkt. Als ik een goed bericht voor je heb, zal ik je een boodschap sturen en het je in het geheim laten weten.

13. De Heer mag mij straffen als ik me niet houd aan wat ik zeg. Als mijn vader van plan is je te doden, zal ik het je laten weten. Ik zal je laten gaan, zodat je veilig kan vertrekken. Ik wens je toe dat de Heer met je zal zijn, zoals Hij met mijn vader is geweest.

14. Ik weet dat jij met de Heer leeft. Daarom vertrouw ik er op dat je me niet zal doden als ik nog in leven ben [ als jij koning wordt ].

15. En ook dat je goed zal zijn voor mijn kinderen wanneer de Heer al je vijanden heeft vernietigd."

16. Toen sloot Jonatan een verbond met David en zei: "Ik hoop dat de Heer over je vijanden zal oordelen."

17. En Jonatan liet David het opnieuw zweren. Want David was zijn allerbeste vriend en hij hield heel veel van hem.

18. Daarna zei Jonatan: "Morgen begint de nieuwe maand. Dan zal mijn vader je missen [ bij de feestmaaltijd ], want je plaats zal leeg blijven.

19. Maar op de derde dag moet je in ieder geval naar de plek komen waar je je de vorige keer had verborgen. Ga daar bij de Haëzel-rots zitten.

20. Ik zal drie pijlen langs de rots schieten, alsof ik op een doel mik.

21. Ik zal tegen mijn schildknaap zeggen: 'Ga de pijlen zoeken.' Als ik duidelijk tegen de jongen zeg: 'De pijlen liggen dichterbij! Haal ze!' dan kun je komen. Dan is het veilig voor je. Dan is er niets aan de hand, dat zweer ik bij de Heer.

22. Maar als ik tegen hem zeg: 'De pijlen liggen verder weg!' dan moet je vluchten. Dan stuurt de Heer je weg.

23. Maar onthoud dat de Heer [ als Rechter ] tussen jou en mij staat, als je je niet aan je belofte houdt."

24. Toen verborg David zich in het veld.Op de eerste dag van de nieuwe maand ging de koning aan tafel voor de feestmaaltijd.

25. Hij ging op zijn vaste plek zitten, bij de muur. Jonatan zat tegenover hem, Abner ging naast Saul zitten, maar de plaats van David bleef leeg.

26. Maar Saul zei er die dag niets van. Want hij dacht: 'Er zal iets met hem gebeurd zijn. Hij is misschien niet rein [ en mag dus van de wet niet aan de maaltijd meedoen ]. Dat zal het wel zijn.'

27. Maar toen op de tweede dag van het feest Davids plaats weer leeg bleef, vroeg Saul aan Jonatan: "Waarom heeft de zoon van Isaï gisteren en ook vandaag niet met de maaltijd meegedaan?"

28. Jonatan antwoordde: "David heeft mij dringend gevraagd om naar Betlehem te mogen gaan.

29. Hij zei: 'Laat mij alsjeblieft naar Betlehem gaan, want we hebben een offerfeest voor onze familie in de stad. Mijn broer heeft me gevraagd om ook te komen. Mag ik alsjeblieft vertrekken om mijn broers te bezoeken?' Daarom is hij niet bij u aan tafel."

30. Toen werd Saul woedend op Jonatan en hij zei tegen hem: "Waardeloze zoon dat je bent! Ik wist wel dat jij de kant hebt gekozen van de zoon van Isaï! Je zet jezelf en je moeder te schande!