BasisBijbel

1 Samuel 17:8-27 BasisBijbel (BB)

8. Goliat stond daar en riep naar het leger van Israël: "Waarom zijn jullie met je hele leger gekomen? Ik ben een Filistijn en jullie zijn dienaren van Saul! Kies een man uit die met mij wil vechten!

9. Als hij mij verslaat, zullen wij jullie dienen. Maar als ik win, zullen jullie ons dienen.

10. Ik daag jullie uit: kies iemand uit die met mij vecht!"

11. Saul en heel Israël werden erg bang toen ze dit hoorden.

12. David was één van de zonen van Isaï, uit Betlehem in Efrat in het gebied van Juda. Isaï had acht zonen. Hij was zelf te oud om nog met het leger mee te gaan.

13. Maar zijn drie oudste zonen waren wel bij Sauls leger. Dat waren Eliab, zijn oudste zoon, Abinadab, zijn tweede zoon en Samma, zijn derde zoon.

14. David was zijn jongste zoon. De drie oudste zonen waren dus met Saul meegegaan.

15. David [ diende Saul, maar ] was teruggegaan naar Betlehem om de schapen van zijn vader te hoeden.

16. Elke ochtend en elke avond kwam de Filistijn Goliat naar voren [ en daagde het leger van Israël uit ]. Dat deed hij 40 dagen lang.

17. Isaï zei tegen zijn zoon David: "Ga snel naar je broers in het legerkamp en breng ze geroosterd graan en tien broden.

18. En geef deze tien kazen aan hun aanvoerder. Ga kijken of het goed gaat met je broers. Breng iets van hen mee waaraan ik kan zien dat ze nog leven.

19. Want Saul en alle Israëlieten zijn in het Eikendal in gevecht met de Filistijnen."

20. David stond 's morgens vroeg op en liet de schapen achter bij een herder. Hij laadde het eten op een ezel en ging op weg, zoals Isaï hem gezegd had. Toen hij bij het kamp kwam, hief het leger juist de strijdkreet aan om zich te gaan opstellen.

21. De legers van de Israëlieten en de Filistijnen stelden zich tegenover elkaar op.

22. David liet zijn spullen achter bij de bewaker van de legerbagage en liep naar het leger. Toen hij daar aankwam, vroeg hij aan zijn broers hoe het met hen ging.

23. Terwijl hij met hen aan het praten was, kwam de kampvechter Goliat, de Filistijn uit Gat, uit het leger van de Filistijnen naar voren. Hij zei dezelfde dingen als altijd en David hoorde het.

24. Toen de Israëlieten de man zagen, werden ze bang en sloegen op de vlucht.

25. De Israëlieten zeiden tegen elkaar: "Heb je die man gezien? Hij komt om Israël uit te dagen! Wie hem verslaat, krijgt van de koning een grote beloning. Bovendien mag hij met zijn dochter trouwen. En zijn familie zal geen belasting meer hoeven te betalen."

26. Toen vroeg David aan de mannen die bij hem stonden: "Wat voor beloning krijgt de man die die Filistijn daar verslaat en de eer van Israël redt? Hoe durft die ongelovige Filistijn het leger van de levende God uit te dagen?"

27. Ze gaven hem hetzelfde antwoord als wat hij de anderen al had horen zeggen.